Vervoeging van lijken
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik lijk
- jij lijkt
- hij/zij/het lijkt
- wij lijken
- jullie lijken
- zij lijken
Indicativo presente
- yo parezco
- tú pareces
- él/ella parece
- nosotros parecemos
- vosotros parecéis
- ellos/ellas parecen
Onvoltooid verleden tijd
- ik leek
- jij leek
- hij/zij/het leek
- wij leken
- jullie leken
- zij leken
Indefinido
- yo parecí
- tú pareciste
- él/ella pareció
- nosotros parecimos
- vosotros parecisteis
- ellos/ellas parecieron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geleken
- jij hebt geleken
- hij/zij/het heeft geleken
- wij hebben geleken
- jullie hebben geleken
- zij hebben geleken
Pretérito perfecto compuesto
- yo he parecido
- tú has parecido
- él/ella ha parecido
- nosotros hemos parecido
- vosotros habéis parecido
- ellos/ellas han parecido
Voltooid verleden tijd
- ik had geleken
- jij had geleken
- hij/zij/het had geleken
- wij hadden geleken
- jullie hadden geleken
- zij hadden geleken
Pluscuamperfecto
- yo había parecido
- tú habías parecido
- él/ella había parecido
- nosotros habíamos parecido
- vosotros habíais parecido
- ellos/ellas habían parecido
Toekomende tijd I
- ik zal lijken
- jij zult lijken
- hij/zij/het zal lijken
- wij zullen lijken
- jullie zullen lijken
- zij zullen lijken
Futuro I
- yo pareceré
- tú parecerás
- él/ella parecerá
- nosotros pareceremos
- vosotros pareceréis
- ellos/ellas parecerán
Toekomende tijd II
- ik zal geleken hebben
- jij zult geleken hebben
- hij/zij/het zal geleken hebben
- wij zullen geleken hebben
- jullie zullen geleken hebben
- zij zullen geleken hebben
Futuro perfecto
- yo habré parecido
- tú habrás parecido
- él/ella habrá parecido
- nosotros habremos parecido
- vosotros habréis parecido
- ellos/ellas habrán parecido
Conditionalis I
- ik zou lijken
- jij zou lijken
- hij/zij/het zou lijken
- wij zouden lijken
- jullie zouden lijken
- zij zouden lijken
Condicional
- yo parecería
- tú parecerías
- él/ella parecería
- nosotros pareceríamos
- vosotros pareceríais
- ellos/ellas parecerían
Conditionalis II
- ik zou hebben geleken
- jij zou hebben geleken
- hij/zij/het zou hebben geleken
- wij zouden hebben geleken
- jullie zouden hebben geleken
- zij zouden hebben geleken
Condicional perfecto
- yo habría parecido
- tú habrías parecido
- él/ella habría parecido
- nosotros habríamos parecido
- vosotros habríais parecido
- ellos/ellas habrían parecido