Vervoeging van looien
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik looi
- jij looit
- hij/zij/het looit
- wij looien
- jullie looien
- zij looien
Indicativo presente
- yo adobo
- tú adobas
- él/ella adoba
- nosotros adobamos
- vosotros adobáis
- ellos/ellas adoban
Onvoltooid verleden tijd
- ik looide
- jij looide
- hij/zij/het looide
- wij looiden
- jullie looiden
- zij looiden
Indefinido
- yo adobé
- tú adobaste
- él/ella adobó
- nosotros adobamos
- vosotros adobasteis
- ellos/ellas adobaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gelooid
- jij hebt gelooid
- hij/zij/het heeft gelooid
- wij hebben gelooid
- jullie hebben gelooid
- zij hebben gelooid
Pretérito perfecto compuesto
- yo he adobado
- tú has adobado
- él/ella ha adobado
- nosotros hemos adobado
- vosotros habéis adobado
- ellos/ellas han adobado
Voltooid verleden tijd
- ik had gelooid
- jij had gelooid
- hij/zij/het had gelooid
- wij hadden gelooid
- jullie hadden gelooid
- zij hadden gelooid
Pluscuamperfecto
- yo había adobado
- tú habías adobado
- él/ella había adobado
- nosotros habíamos adobado
- vosotros habíais adobado
- ellos/ellas habían adobado
Toekomende tijd I
- ik zal looien
- jij zult looien
- hij/zij/het zal looien
- wij zullen looien
- jullie zullen looien
- zij zullen looien
Futuro I
- yo adobaré
- tú adobarás
- él/ella adobará
- nosotros adobaremos
- vosotros adobaréis
- ellos/ellas adobarán
Toekomende tijd II
- ik zal gelooid hebben
- jij zult gelooid hebben
- hij/zij/het zal gelooid hebben
- wij zullen gelooid hebben
- jullie zullen gelooid hebben
- zij zullen gelooid hebben
Futuro perfecto
- yo habré adobado
- tú habrás adobado
- él/ella habrá adobado
- nosotros habremos adobado
- vosotros habréis adobado
- ellos/ellas habrán adobado
Conditionalis I
- ik zou looien
- jij zou looien
- hij/zij/het zou looien
- wij zouden looien
- jullie zouden looien
- zij zouden looien
Condicional
- yo adobaría
- tú adobarías
- él/ella adobaría
- nosotros adobaríamos
- vosotros adobaríais
- ellos/ellas adobarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gelooid
- jij zou hebben gelooid
- hij/zij/het zou hebben gelooid
- wij zouden hebben gelooid
- jullie zouden hebben gelooid
- zij zouden hebben gelooid
Condicional perfecto
- yo habría adobado
- tú habrías adobado
- él/ella habría adobado
- nosotros habríamos adobado
- vosotros habríais adobado
- ellos/ellas habrían adobado
Imperatief
- jij looi
- jullie looit
Imperativo presente
- tú adoba
- vosotros adobad