Vervoeging van magnetiseren
Onbepaalde wijs (infinitief): magnetiseren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik magnetiseer
- jij magnetiseert
- hij/zij/het magnetiseert
- wij magnetiseren
- jullie magnetiseren
- zij magnetiseren
Indicativo presente
- yo magnetizo
- tú magnetizas
- él/ella magnetiza
- nosotros magnetizamos
- vosotros magnetizáis
- ellos/ellas magnetizan
Onvoltooid verleden tijd
- ik magnetiseerde
- jij magnetiseerde
- hij/zij/het magnetiseerde
- wij magnetiseerden
- jullie magnetiseerden
- zij magnetiseerden
Indefinido
- yo magneticé
- tú magnetizaste
- él/ella magnetizó
- nosotros magnetizamos
- vosotros magnetizasteis
- ellos/ellas magnetizaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gemagnetiseerd
- jij hebt gemagnetiseerd
- hij/zij/het heeft gemagnetiseerd
- wij hebben gemagnetiseerd
- jullie hebben gemagnetiseerd
- zij hebben gemagnetiseerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he magnetizado
- tú has magnetizado
- él/ella ha magnetizado
- nosotros hemos magnetizado
- vosotros habéis magnetizado
- ellos/ellas han magnetizado
Voltooid verleden tijd
- ik had gemagnetiseerd
- jij had gemagnetiseerd
- hij/zij/het had gemagnetiseerd
- wij hadden gemagnetiseerd
- jullie hadden gemagnetiseerd
- zij hadden gemagnetiseerd
Pluscuamperfecto
- yo había magnetizado
- tú habías magnetizado
- él/ella había magnetizado
- nosotros habíamos magnetizado
- vosotros habíais magnetizado
- ellos/ellas habían magnetizado
Toekomende tijd I
- ik zal magnetiseren
- jij zult magnetiseren
- hij/zij/het zal magnetiseren
- wij zullen magnetiseren
- jullie zullen magnetiseren
- zij zullen magnetiseren
Futuro I
- yo magnetizaré
- tú magnetizarás
- él/ella magnetizará
- nosotros magnetizaremos
- vosotros magnetizaréis
- ellos/ellas magnetizarán
Toekomende tijd II
- ik zal gemagnetiseerd hebben
- jij zult gemagnetiseerd hebben
- hij/zij/het zal gemagnetiseerd hebben
- wij zullen gemagnetiseerd hebben
- jullie zullen gemagnetiseerd hebben
- zij zullen gemagnetiseerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré magnetizado
- tú habrás magnetizado
- él/ella habrá magnetizado
- nosotros habremos magnetizado
- vosotros habréis magnetizado
- ellos/ellas habrán magnetizado
Conditionalis I
- ik zou magnetiseren
- jij zou magnetiseren
- hij/zij/het zou magnetiseren
- wij zouden magnetiseren
- jullie zouden magnetiseren
- zij zouden magnetiseren
Condicional
- yo magnetizaría
- tú magnetizarías
- él/ella magnetizaría
- nosotros magnetizaríamos
- vosotros magnetizaríais
- ellos/ellas magnetizarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gemagnetiseerd
- jij zou hebben gemagnetiseerd
- hij/zij/het zou hebben gemagnetiseerd
- wij zouden hebben gemagnetiseerd
- jullie zouden hebben gemagnetiseerd
- zij zouden hebben gemagnetiseerd
Condicional perfecto
- yo habría magnetizado
- tú habrías magnetizado
- él/ella habría magnetizado
- nosotros habríamos magnetizado
- vosotros habríais magnetizado
- ellos/ellas habrían magnetizado
Imperatief
- jij magnetiseer
- jullie magnetiseert
Imperativo presente
- tú magnetiza
- vosotros magnetizad