Vervoeging van mangelen
Onbepaalde wijs (infinitief): mangelen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik mangel
- jij mangelt
- hij/zij/het mangelt
- wij mangelen
- jullie mangelen
- zij mangelen
Indicativo presente
- yo calandro
- tú calandras
- él/ella calandra
- nosotros calandramos
- vosotros calandráis
- ellos/ellas calandran
Onvoltooid verleden tijd
- ik mangelde
- jij mangelde
- hij/zij/het mangelde
- wij mangelden
- jullie mangelden
- zij mangelden
Indefinido
- yo calandré
- tú calandraste
- él/ella calandró
- nosotros calandramos
- vosotros calandrasteis
- ellos/ellas calandraron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gemangeld
- jij hebt gemangeld
- hij/zij/het heeft gemangeld
- wij hebben gemangeld
- jullie hebben gemangeld
- zij hebben gemangeld
Pretérito perfecto compuesto
- yo he calandrado
- tú has calandrado
- él/ella ha calandrado
- nosotros hemos calandrado
- vosotros habéis calandrado
- ellos/ellas han calandrado
Voltooid verleden tijd
- ik had gemangeld
- jij had gemangeld
- hij/zij/het had gemangeld
- wij hadden gemangeld
- jullie hadden gemangeld
- zij hadden gemangeld
Pluscuamperfecto
- yo había calandrado
- tú habías calandrado
- él/ella había calandrado
- nosotros habíamos calandrado
- vosotros habíais calandrado
- ellos/ellas habían calandrado
Toekomende tijd I
- ik zal mangelen
- jij zult mangelen
- hij/zij/het zal mangelen
- wij zullen mangelen
- jullie zullen mangelen
- zij zullen mangelen
Futuro I
- yo calandraré
- tú calandrarás
- él/ella calandrará
- nosotros calandraremos
- vosotros calandraréis
- ellos/ellas calandrarán
Toekomende tijd II
- ik zal gemangeld hebben
- jij zult gemangeld hebben
- hij/zij/het zal gemangeld hebben
- wij zullen gemangeld hebben
- jullie zullen gemangeld hebben
- zij zullen gemangeld hebben
Futuro perfecto
- yo habré calandrado
- tú habrás calandrado
- él/ella habrá calandrado
- nosotros habremos calandrado
- vosotros habréis calandrado
- ellos/ellas habrán calandrado
Conditionalis I
- ik zou mangelen
- jij zou mangelen
- hij/zij/het zou mangelen
- wij zouden mangelen
- jullie zouden mangelen
- zij zouden mangelen
Condicional
- yo calandraría
- tú calandrarías
- él/ella calandraría
- nosotros calandraríamos
- vosotros calandraríais
- ellos/ellas calandrarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gemangeld
- jij zou hebben gemangeld
- hij/zij/het zou hebben gemangeld
- wij zouden hebben gemangeld
- jullie zouden hebben gemangeld
- zij zouden hebben gemangeld
Condicional perfecto
- yo habría calandrado
- tú habrías calandrado
- él/ella habría calandrado
- nosotros habríamos calandrado
- vosotros habríais calandrado
- ellos/ellas habrían calandrado
Imperatief
- jij mangel
- jullie mangelt
Imperativo presente
- tú calandra
- vosotros calandrad