Vervoeging van meanderen
Onbepaalde wijs (infinitief): meanderen
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik meander
- jij meandert
- hij/zij/het meandert
- wij meanderen
- jullie meanderen
- zij meanderen
Onvoltooid verleden tijd
- ik meanderde
- jij meanderde
- hij/zij/het meanderde
- wij meanderden
- jullie meanderden
- zij meanderden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gemeanderd
- jij hebt gemeanderd
- hij/zij/het heeft gemeanderd
- wij hebben gemeanderd
- jullie hebben gemeanderd
- zij hebben gemeanderd
Voltooid verleden tijd
- ik had gemeanderd
- jij had gemeanderd
- hij/zij/het had gemeanderd
- wij hadden gemeanderd
- jullie hadden gemeanderd
- zij hadden gemeanderd
Toekomende tijd I
- ik zal meanderen
- jij zult meanderen
- hij/zij/het zal meanderen
- wij zullen meanderen
- jullie zullen meanderen
- zij zullen meanderen
Toekomende tijd II
- ik zal gemeanderd hebben
- jij zult gemeanderd hebben
- hij/zij/het zal gemeanderd hebben
- wij zullen gemeanderd hebben
- jullie zullen gemeanderd hebben
- zij zullen gemeanderd hebben
Conditionalis I
- ik zou meanderen
- jij zou meanderen
- hij/zij/het zou meanderen
- wij zouden meanderen
- jullie zouden meanderen
- zij zouden meanderen
Conditionalis II
- ik zou hebben gemeanderd
- jij zou hebben gemeanderd
- hij/zij/het zou hebben gemeanderd
- wij zouden hebben gemeanderd
- jullie zouden hebben gemeanderd
- zij zouden hebben gemeanderd
Imperatief
- jij meander
- jullie meandert