Vervoeging van meesmokkelen
Onbepaalde wijs (infinitief): meesmokkelen
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik smokkel mee
- jij smokkelt mee
- hij/zij/het smokkelt mee
- wij smokkelen mee
- jullie smokkelen mee
- zij smokkelen mee
Onvoltooid verleden tijd
- ik smokkelde mee
- jij smokkelde mee
- hij/zij/het smokkelde mee
- wij smokkelden mee
- jullie smokkelden mee
- zij smokkelden mee
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb meegesmokkeld
- jij hebt meegesmokkeld
- hij/zij/het heeft meegesmokkeld
- wij hebben meegesmokkeld
- jullie hebben meegesmokkeld
- zij hebben meegesmokkeld
Voltooid verleden tijd
- ik had meegesmokkeld
- jij had meegesmokkeld
- hij/zij/het had meegesmokkeld
- wij hadden meegesmokkeld
- jullie hadden meegesmokkeld
- zij hadden meegesmokkeld
Toekomende tijd I
- ik zal meesmokkelen
- jij zult meesmokkelen
- hij/zij/het zal meesmokkelen
- wij zullen meesmokkelen
- jullie zullen meesmokkelen
- zij zullen meesmokkelen
Toekomende tijd II
- ik zal meegesmokkeld hebben
- jij zult meegesmokkeld hebben
- hij/zij/het zal meegesmokkeld hebben
- wij zullen meegesmokkeld hebben
- jullie zullen meegesmokkeld hebben
- zij zullen meegesmokkeld hebben
Conditionalis I
- ik zou meesmokkelen
- jij zou meesmokkelen
- hij/zij/het zou meesmokkelen
- wij zouden meesmokkelen
- jullie zouden meesmokkelen
- zij zouden meesmokkelen
Conditionalis II
- ik zou hebben meegesmokkeld
- jij zou hebben meegesmokkeld
- hij/zij/het zou hebben meegesmokkeld
- wij zouden hebben meegesmokkeld
- jullie zouden hebben meegesmokkeld
- zij zouden hebben meegesmokkeld
Imperatief
- jij smokkel mee
- jullie smokkelt mee