Vervoeging van menen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik meen
  • jij meent
  • hij/zij/het meent
  • wij menen
  • jullie menen
  • zij menen

Indicativo presente

  • yo creo
  • crees
  • él/ella cree
  • nosotros creemos
  • vosotros creéis
  • ellos/ellas creen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik meende
  • jij meende
  • hij/zij/het meende
  • wij meenden
  • jullie meenden
  • zij meenden

Indefinido

  • yo creí
  • creíste
  • él/ella creyó
  • nosotros creímos
  • vosotros creísteis
  • ellos/ellas creyeron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gemeend
  • jij hebt gemeend
  • hij/zij/het heeft gemeend
  • wij hebben gemeend
  • jullie hebben gemeend
  • zij hebben gemeend

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he creído
  • has creído
  • él/ella ha creído
  • nosotros hemos creído
  • vosotros habéis creído
  • ellos/ellas han creído

Voltooid verleden tijd

  • ik had gemeend
  • jij had gemeend
  • hij/zij/het had gemeend
  • wij hadden gemeend
  • jullie hadden gemeend
  • zij hadden gemeend

Pluscuamperfecto

  • yo había creído
  • habías creído
  • él/ella había creído
  • nosotros habíamos creído
  • vosotros habíais creído
  • ellos/ellas habían creído

Toekomende tijd I

  • ik zal menen
  • jij zult menen
  • hij/zij/het zal menen
  • wij zullen menen
  • jullie zullen menen
  • zij zullen menen

Futuro I

  • yo creeré
  • creerás
  • él/ella creerá
  • nosotros creeremos
  • vosotros creeréis
  • ellos/ellas creerán

Toekomende tijd II

  • ik zal gemeend hebben
  • jij zult gemeend hebben
  • hij/zij/het zal gemeend hebben
  • wij zullen gemeend hebben
  • jullie zullen gemeend hebben
  • zij zullen gemeend hebben

Futuro perfecto

  • yo habré creído
  • habrás creído
  • él/ella habrá creído
  • nosotros habremos creído
  • vosotros habréis creído
  • ellos/ellas habrán creído

Conditionalis I

  • ik zou menen
  • jij zou menen
  • hij/zij/het zou menen
  • wij zouden menen
  • jullie zouden menen
  • zij zouden menen

Condicional

  • yo creería
  • creerías
  • él/ella creería
  • nosotros creeríamos
  • vosotros creeríais
  • ellos/ellas creerían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gemeend
  • jij zou hebben gemeend
  • hij/zij/het zou hebben gemeend
  • wij zouden hebben gemeend
  • jullie zouden hebben gemeend
  • zij zouden hebben gemeend

Condicional perfecto

  • yo habría creído
  • habrías creído
  • él/ella habría creído
  • nosotros habríamos creído
  • vosotros habríais creído
  • ellos/ellas habrían creído

Imperatief

  • jij meen
  • jullie meent

Imperativo presente

  • cree
  • vosotros creed

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van menen