Vervoeging van miauwen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het miauwt
- zij miauwen
Indicativo presente
- él/ella maúlla
- ellos/ellas maúllan
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het miauwde
- zij miauwden
Indefinido
- él/ella maulló
- ellos/ellas maullaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gemiauwd
- zij hebben gemiauwd
Pretérito perfecto compuesto
- él/ella ha maullado
- ellos/ellas han maullado
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gemiauwd
- zij hadden gemiauwd
Pluscuamperfecto
- él/ella había maullado
- ellos/ellas habían maullado
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal miauwen
- zij zult miauwen
Futuro I
- él/ella maullará
- ellos/ellas maullarán
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gemiauwd hebben
- zij zult gemiauwd hebben
Futuro perfecto
- él/ella habrá maullado
- ellos/ellas habrán maullado
Conditionalis I
- hij/zij/het zal miauwen
- zij zullen miauwen
Condicional
- él/ella maullaría
- ellos/ellas maullarían
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gemiauwd
- zij zullen hebben gemiauwd
Condicional perfecto
- él/ella habría maullado
- ellos/ellas habrían maullado