Vervoeging van natrekken
Onbepaalde wijs (infinitief): natrekken
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik trek na
- jij trekt na
- hij/zij/het trekt na
- wij trekken na
- jullie trekken na
- zij trekken na
Indicativo presente
- yo calco
- tú calcas
- él/ella calca
- nosotros calcamos
- vosotros calcáis
- ellos/ellas calcan
Onvoltooid verleden tijd
- ik trok na
- jij trok na
- hij/zij/het trok na
- wij trokken na
- jullie trokken na
- zij trokken na
Indefinido
- yo calqué
- tú calcaste
- él/ella calcó
- nosotros calcamos
- vosotros calcasteis
- ellos/ellas calcaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb nagetrokken
- jij hebt nagetrokken
- hij/zij/het heeft nagetrokken
- wij hebben nagetrokken
- jullie hebben nagetrokken
- zij hebben nagetrokken
Pretérito perfecto compuesto
- yo he calcado
- tú has calcado
- él/ella ha calcado
- nosotros hemos calcado
- vosotros habéis calcado
- ellos/ellas han calcado
Voltooid verleden tijd
- ik had nagetrokken
- jij had nagetrokken
- hij/zij/het had nagetrokken
- wij hadden nagetrokken
- jullie hadden nagetrokken
- zij hadden nagetrokken
Pluscuamperfecto
- yo había calcado
- tú habías calcado
- él/ella había calcado
- nosotros habíamos calcado
- vosotros habíais calcado
- ellos/ellas habían calcado
Toekomende tijd I
- ik zal natrekken
- jij zult natrekken
- hij/zij/het zal natrekken
- wij zullen natrekken
- jullie zullen natrekken
- zij zullen natrekken
Futuro I
- yo calcaré
- tú calcarás
- él/ella calcará
- nosotros calcaremos
- vosotros calcaréis
- ellos/ellas calcarán
Toekomende tijd II
- ik zal nagetrokken hebben
- jij zult nagetrokken hebben
- hij/zij/het zal nagetrokken hebben
- wij zullen nagetrokken hebben
- jullie zullen nagetrokken hebben
- zij zullen nagetrokken hebben
Futuro perfecto
- yo habré calcado
- tú habrás calcado
- él/ella habrá calcado
- nosotros habremos calcado
- vosotros habréis calcado
- ellos/ellas habrán calcado
Conditionalis I
- ik zou natrekken
- jij zou natrekken
- hij/zij/het zou natrekken
- wij zouden natrekken
- jullie zouden natrekken
- zij zouden natrekken
Condicional
- yo calcaría
- tú calcarías
- él/ella calcaría
- nosotros calcaríamos
- vosotros calcaríais
- ellos/ellas calcarían
Conditionalis II
- ik zou hebben nagetrokken
- jij zou hebben nagetrokken
- hij/zij/het zou hebben nagetrokken
- wij zouden hebben nagetrokken
- jullie zouden hebben nagetrokken
- zij zouden hebben nagetrokken
Condicional perfecto
- yo habría calcado
- tú habrías calcado
- él/ella habría calcado
- nosotros habríamos calcado
- vosotros habríais calcado
- ellos/ellas habrían calcado
Imperatief
- jij trek na
- jullie trekt na
Imperativo presente
- tú calca
- vosotros calcad