Vervoeging van neerhalen
Onbepaalde wijs (infinitief): neerhalen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik haal neer
- jij haalt neer
- hij/zij/het haalt neer
- wij halen neer
- jullie halen neer
- zij halen neer
Indicativo presente
- yo demuelo
- tú demueles
- él/ella demuele
- nosotros demolemos
- vosotros demoléis
- ellos/ellas demuelen
Onvoltooid verleden tijd
- ik haalde neer
- jij haalde neer
- hij/zij/het haalde neer
- wij haalden neer
- jullie haalden neer
- zij haalden neer
Indefinido
- yo demolí
- tú demoliste
- él/ella demolió
- nosotros demolimos
- vosotros demolisteis
- ellos/ellas demolieron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb neergehaald
- jij hebt neergehaald
- hij/zij/het heeft neergehaald
- wij hebben neergehaald
- jullie hebben neergehaald
- zij hebben neergehaald
Pretérito perfecto compuesto
- yo he demolido
- tú has demolido
- él/ella ha demolido
- nosotros hemos demolido
- vosotros habéis demolido
- ellos/ellas han demolido
Voltooid verleden tijd
- ik had neergehaald
- jij had neergehaald
- hij/zij/het had neergehaald
- wij hadden neergehaald
- jullie hadden neergehaald
- zij hadden neergehaald
Pluscuamperfecto
- yo había demolido
- tú habías demolido
- él/ella había demolido
- nosotros habíamos demolido
- vosotros habíais demolido
- ellos/ellas habían demolido
Toekomende tijd I
- ik zal neerhalen
- jij zult neerhalen
- hij/zij/het zal neerhalen
- wij zullen neerhalen
- jullie zullen neerhalen
- zij zullen neerhalen
Futuro I
- yo demoleré
- tú demolerás
- él/ella demolerá
- nosotros demoleremos
- vosotros demoleréis
- ellos/ellas demolerán
Toekomende tijd II
- ik zal neergehaald hebben
- jij zult neergehaald hebben
- hij/zij/het zal neergehaald hebben
- wij zullen neergehaald hebben
- jullie zullen neergehaald hebben
- zij zullen neergehaald hebben
Futuro perfecto
- yo habré demolido
- tú habrás demolido
- él/ella habrá demolido
- nosotros habremos demolido
- vosotros habréis demolido
- ellos/ellas habrán demolido
Conditionalis I
- ik zou neerhalen
- jij zou neerhalen
- hij/zij/het zou neerhalen
- wij zouden neerhalen
- jullie zouden neerhalen
- zij zouden neerhalen
Condicional
- yo demolería
- tú demolerías
- él/ella demolería
- nosotros demoleríamos
- vosotros demoleríais
- ellos/ellas demolerían
Conditionalis II
- ik zou hebben neergehaald
- jij zou hebben neergehaald
- hij/zij/het zou hebben neergehaald
- wij zouden hebben neergehaald
- jullie zouden hebben neergehaald
- zij zouden hebben neergehaald
Condicional perfecto
- yo habría demolido
- tú habrías demolido
- él/ella habría demolido
- nosotros habríamos demolido
- vosotros habríais demolido
- ellos/ellas habrían demolido
Imperatief
- jij haal neer
- jullie haalt neer
Imperativo presente
- tú demuele
- vosotros demoled