Vervoeging van neertellen
Onbepaalde wijs (infinitief): neertellen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik tel neer
- jij telt neer
- hij/zij/het telt neer
- wij tellen neer
- jullie tellen neer
- zij tellen neer
Indicativo presente
- yo cuento
- tú cuentas
- él/ella cuenta
- nosotros contamos
- vosotros contáis
- ellos/ellas cuentan
Onvoltooid verleden tijd
- ik telde neer
- jij telde neer
- hij/zij/het telde neer
- wij telden neer
- jullie telden neer
- zij telden neer
Indefinido
- yo conté
- tú contaste
- él/ella contó
- nosotros contamos
- vosotros contasteis
- ellos/ellas contaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb neergeteld
- jij hebt neergeteld
- hij/zij/het heeft neergeteld
- wij hebben neergeteld
- jullie hebben neergeteld
- zij hebben neergeteld
Pretérito perfecto compuesto
- yo he contado
- tú has contado
- él/ella ha contado
- nosotros hemos contado
- vosotros habéis contado
- ellos/ellas han contado
Voltooid verleden tijd
- ik had neergeteld
- jij had neergeteld
- hij/zij/het had neergeteld
- wij hadden neergeteld
- jullie hadden neergeteld
- zij hadden neergeteld
Pluscuamperfecto
- yo había contado
- tú habías contado
- él/ella había contado
- nosotros habíamos contado
- vosotros habíais contado
- ellos/ellas habían contado
Toekomende tijd I
- ik zal neertellen
- jij zult neertellen
- hij/zij/het zal neertellen
- wij zullen neertellen
- jullie zullen neertellen
- zij zullen neertellen
Futuro I
- yo contaré
- tú contarás
- él/ella contará
- nosotros contaremos
- vosotros contaréis
- ellos/ellas contarán
Toekomende tijd II
- ik zal neergeteld hebben
- jij zult neergeteld hebben
- hij/zij/het zal neergeteld hebben
- wij zullen neergeteld hebben
- jullie zullen neergeteld hebben
- zij zullen neergeteld hebben
Futuro perfecto
- yo habré contado
- tú habrás contado
- él/ella habrá contado
- nosotros habremos contado
- vosotros habréis contado
- ellos/ellas habrán contado
Conditionalis I
- ik zou neertellen
- jij zou neertellen
- hij/zij/het zou neertellen
- wij zouden neertellen
- jullie zouden neertellen
- zij zouden neertellen
Condicional
- yo contaría
- tú contarías
- él/ella contaría
- nosotros contaríamos
- vosotros contaríais
- ellos/ellas contarían
Conditionalis II
- ik zou hebben neergeteld
- jij zou hebben neergeteld
- hij/zij/het zou hebben neergeteld
- wij zouden hebben neergeteld
- jullie zouden hebben neergeteld
- zij zouden hebben neergeteld
Condicional perfecto
- yo habría contado
- tú habrías contado
- él/ella habría contado
- nosotros habríamos contado
- vosotros habríais contado
- ellos/ellas habrían contado
Imperatief
- jij tel neer
- jullie telt neer
Imperativo presente
- tú cuenta
- vosotros contad