Vervoeging van noodzaken
Onbepaalde wijs (infinitief): noodzaken
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik noodzaak
- jij noodzaakt
- hij/zij/het noodzaakt
- wij noodzaken
- jullie noodzaken
- zij noodzaken
Indicativo presente
- yo fuerzo
- tú fuerzas
- él/ella fuerza
- nosotros forzamos
- vosotros forzáis
- ellos/ellas fuerzan
Onvoltooid verleden tijd
- ik noodzaakte
- jij noodzaakte
- hij/zij/het noodzaakte
- wij noodzaakten
- jullie noodzaakten
- zij noodzaakten
Indefinido
- yo forcé
- tú forzaste
- él/ella forzó
- nosotros forzamos
- vosotros forzasteis
- ellos/ellas forzaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb genoodzaakt
- jij hebt genoodzaakt
- hij/zij/het heeft genoodzaakt
- wij hebben genoodzaakt
- jullie hebben genoodzaakt
- zij hebben genoodzaakt
Pretérito perfecto compuesto
- yo he forzado
- tú has forzado
- él/ella ha forzado
- nosotros hemos forzado
- vosotros habéis forzado
- ellos/ellas han forzado
Voltooid verleden tijd
- ik had genoodzaakt
- jij had genoodzaakt
- hij/zij/het had genoodzaakt
- wij hadden genoodzaakt
- jullie hadden genoodzaakt
- zij hadden genoodzaakt
Pluscuamperfecto
- yo había forzado
- tú habías forzado
- él/ella había forzado
- nosotros habíamos forzado
- vosotros habíais forzado
- ellos/ellas habían forzado
Toekomende tijd I
- ik zal noodzaken
- jij zult noodzaken
- hij/zij/het zal noodzaken
- wij zullen noodzaken
- jullie zullen noodzaken
- zij zullen noodzaken
Futuro I
- yo forzaré
- tú forzarás
- él/ella forzará
- nosotros forzaremos
- vosotros forzaréis
- ellos/ellas forzarán
Toekomende tijd II
- ik zal genoodzaakt hebben
- jij zult genoodzaakt hebben
- hij/zij/het zal genoodzaakt hebben
- wij zullen genoodzaakt hebben
- jullie zullen genoodzaakt hebben
- zij zullen genoodzaakt hebben
Futuro perfecto
- yo habré forzado
- tú habrás forzado
- él/ella habrá forzado
- nosotros habremos forzado
- vosotros habréis forzado
- ellos/ellas habrán forzado
Conditionalis I
- ik zou noodzaken
- jij zou noodzaken
- hij/zij/het zou noodzaken
- wij zouden noodzaken
- jullie zouden noodzaken
- zij zouden noodzaken
Condicional
- yo forzaría
- tú forzarías
- él/ella forzaría
- nosotros forzaríamos
- vosotros forzaríais
- ellos/ellas forzarían
Conditionalis II
- ik zou hebben genoodzaakt
- jij zou hebben genoodzaakt
- hij/zij/het zou hebben genoodzaakt
- wij zouden hebben genoodzaakt
- jullie zouden hebben genoodzaakt
- zij zouden hebben genoodzaakt
Condicional perfecto
- yo habría forzado
- tú habrías forzado
- él/ella habría forzado
- nosotros habríamos forzado
- vosotros habríais forzado
- ellos/ellas habrían forzado
Imperatief
- jij noodzaak
- jullie noodzaakt
Imperativo presente
- tú fuerza
- vosotros forzad