Vervoeging van omhullen
Onbepaalde wijs (infinitief): omhullen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik omhul
- jij omhult
- hij/zij/het omhult
- wij omhullen
- jullie omhullen
- zij omhullen
Indicativo presente
- yo enrollo
- tú enrollas
- él/ella enrolla
- nosotros enrollamos
- vosotros enrolláis
- ellos/ellas enrollan
Onvoltooid verleden tijd
- ik omhulde
- jij omhulde
- hij/zij/het omhulde
- wij omhulden
- jullie omhulden
- zij omhulden
Indefinido
- yo enrollé
- tú enrollaste
- él/ella enrolló
- nosotros enrollamos
- vosotros enrollasteis
- ellos/ellas enrollaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb omhuld
- jij hebt omhuld
- hij/zij/het heeft omhuld
- wij hebben omhuld
- jullie hebben omhuld
- zij hebben omhuld
Pretérito perfecto compuesto
- yo he enrollado
- tú has enrollado
- él/ella ha enrollado
- nosotros hemos enrollado
- vosotros habéis enrollado
- ellos/ellas han enrollado
Voltooid verleden tijd
- ik had omhuld
- jij had omhuld
- hij/zij/het had omhuld
- wij hadden omhuld
- jullie hadden omhuld
- zij hadden omhuld
Pluscuamperfecto
- yo había enrollado
- tú habías enrollado
- él/ella había enrollado
- nosotros habíamos enrollado
- vosotros habíais enrollado
- ellos/ellas habían enrollado
Toekomende tijd I
- ik zal omhullen
- jij zult omhullen
- hij/zij/het zal omhullen
- wij zullen omhullen
- jullie zullen omhullen
- zij zullen omhullen
Futuro I
- yo enrollaré
- tú enrollarás
- él/ella enrollará
- nosotros enrollaremos
- vosotros enrollaréis
- ellos/ellas enrollarán
Toekomende tijd II
- ik zal omhuld hebben
- jij zult omhuld hebben
- hij/zij/het zal omhuld hebben
- wij zullen omhuld hebben
- jullie zullen omhuld hebben
- zij zullen omhuld hebben
Futuro perfecto
- yo habré enrollado
- tú habrás enrollado
- él/ella habrá enrollado
- nosotros habremos enrollado
- vosotros habréis enrollado
- ellos/ellas habrán enrollado
Conditionalis I
- ik zou omhullen
- jij zou omhullen
- hij/zij/het zou omhullen
- wij zouden omhullen
- jullie zouden omhullen
- zij zouden omhullen
Condicional
- yo enrollaría
- tú enrollarías
- él/ella enrollaría
- nosotros enrollaríamos
- vosotros enrollaríais
- ellos/ellas enrollarían
Conditionalis II
- ik zou hebben omhuld
- jij zou hebben omhuld
- hij/zij/het zou hebben omhuld
- wij zouden hebben omhuld
- jullie zouden hebben omhuld
- zij zouden hebben omhuld
Condicional perfecto
- yo habría enrollado
- tú habrías enrollado
- él/ella habría enrollado
- nosotros habríamos enrollado
- vosotros habríais enrollado
- ellos/ellas habrían enrollado
Imperatief
- jij omhul
- jullie omhult
Imperativo presente
- tú enrolla
- vosotros enrollad