Vervoeging van ontbinden
Onbepaalde wijs (infinitief): ontbinden
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ontbind
- jij ontbindt
- hij/zij/het ontbindt
- wij ontbinden
- jullie ontbinden
- zij ontbinden
Indicativo presente
- yo anulo
- tú anulas
- él/ella anula
- nosotros anulamos
- vosotros anuláis
- ellos/ellas anulan
Onvoltooid verleden tijd
- ik ontbond
- jij ontbond
- hij/zij/het ontbond
- wij ontbonden
- jullie ontbonden
- zij ontbonden
Indefinido
- yo anulé
- tú anulaste
- él/ella anuló
- nosotros anulamos
- vosotros anulasteis
- ellos/ellas anularon
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ontbonden
- jij hebt ontbonden
- hij/zij/het heeft ontbonden
- wij hebben ontbonden
- jullie hebben ontbonden
- zij hebben ontbonden
Pretérito perfecto compuesto
- yo he anulado
- tú has anulado
- él/ella ha anulado
- nosotros hemos anulado
- vosotros habéis anulado
- ellos/ellas han anulado
Voltooid verleden tijd
- ik had ontbonden
- jij had ontbonden
- hij/zij/het had ontbonden
- wij hadden ontbonden
- jullie hadden ontbonden
- zij hadden ontbonden
Pluscuamperfecto
- yo había anulado
- tú habías anulado
- él/ella había anulado
- nosotros habíamos anulado
- vosotros habíais anulado
- ellos/ellas habían anulado
Toekomende tijd I
- ik zal ontbinden
- jij zult ontbinden
- hij/zij/het zal ontbinden
- wij zullen ontbinden
- jullie zullen ontbinden
- zij zullen ontbinden
Futuro I
- yo anularé
- tú anularás
- él/ella anulará
- nosotros anularemos
- vosotros anularéis
- ellos/ellas anularán
Toekomende tijd II
- ik zal ontbonden hebben
- jij zult ontbonden hebben
- hij/zij/het zal ontbonden hebben
- wij zullen ontbonden hebben
- jullie zullen ontbonden hebben
- zij zullen ontbonden hebben
Futuro perfecto
- yo habré anulado
- tú habrás anulado
- él/ella habrá anulado
- nosotros habremos anulado
- vosotros habréis anulado
- ellos/ellas habrán anulado
Conditionalis I
- ik zou ontbinden
- jij zou ontbinden
- hij/zij/het zou ontbinden
- wij zouden ontbinden
- jullie zouden ontbinden
- zij zouden ontbinden
Condicional
- yo anularía
- tú anularías
- él/ella anularía
- nosotros anularíamos
- vosotros anularíais
- ellos/ellas anularían
Conditionalis II
- ik zou hebben ontbonden
- jij zou hebben ontbonden
- hij/zij/het zou hebben ontbonden
- wij zouden hebben ontbonden
- jullie zouden hebben ontbonden
- zij zouden hebben ontbonden
Condicional perfecto
- yo habría anulado
- tú habrías anulado
- él/ella habría anulado
- nosotros habríamos anulado
- vosotros habríais anulado
- ellos/ellas habrían anulado
Imperatief
- jij ontbind
- jullie ontbindt
Imperativo presente
- tú anula
- vosotros anulad