Vervoeging van ontsmetten
Onbepaalde wijs (infinitief): ontsmetten
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ontsmet
- jij ontsmet
- hij/zij/het ontsmet
- wij ontsmetten
- jullie ontsmetten
- zij ontsmetten
Indicativo presente
- yo desinfecto
- tú desinfectas
- él/ella desinfecta
- nosotros desinfectamos
- vosotros desinfectáis
- ellos/ellas desinfectan
Onvoltooid verleden tijd
- ik ontsmette
- jij ontsmette
- hij/zij/het ontsmette
- wij ontsmetten
- jullie ontsmetten
- zij ontsmetten
Indefinido
- yo desinfecté
- tú desinfectaste
- él/ella desinfectó
- nosotros desinfectamos
- vosotros desinfectasteis
- ellos/ellas desinfectaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ontsmet
- jij hebt ontsmet
- hij/zij/het heeft ontsmet
- wij hebben ontsmet
- jullie hebben ontsmet
- zij hebben ontsmet
Pretérito perfecto compuesto
- yo he desinfectado
- tú has desinfectado
- él/ella ha desinfectado
- nosotros hemos desinfectado
- vosotros habéis desinfectado
- ellos/ellas han desinfectado
Voltooid verleden tijd
- ik had ontsmet
- jij had ontsmet
- hij/zij/het had ontsmet
- wij hadden ontsmet
- jullie hadden ontsmet
- zij hadden ontsmet
Pluscuamperfecto
- yo había desinfectado
- tú habías desinfectado
- él/ella había desinfectado
- nosotros habíamos desinfectado
- vosotros habíais desinfectado
- ellos/ellas habían desinfectado
Toekomende tijd I
- ik zal ontsmetten
- jij zult ontsmetten
- hij/zij/het zal ontsmetten
- wij zullen ontsmetten
- jullie zullen ontsmetten
- zij zullen ontsmetten
Futuro I
- yo desinfectaré
- tú desinfectarás
- él/ella desinfectará
- nosotros desinfectaremos
- vosotros desinfectaréis
- ellos/ellas desinfectarán
Toekomende tijd II
- ik zal ontsmet hebben
- jij zult ontsmet hebben
- hij/zij/het zal ontsmet hebben
- wij zullen ontsmet hebben
- jullie zullen ontsmet hebben
- zij zullen ontsmet hebben
Futuro perfecto
- yo habré desinfectado
- tú habrás desinfectado
- él/ella habrá desinfectado
- nosotros habremos desinfectado
- vosotros habréis desinfectado
- ellos/ellas habrán desinfectado
Conditionalis I
- ik zou ontsmetten
- jij zou ontsmetten
- hij/zij/het zou ontsmetten
- wij zouden ontsmetten
- jullie zouden ontsmetten
- zij zouden ontsmetten
Condicional
- yo desinfectaría
- tú desinfectarías
- él/ella desinfectaría
- nosotros desinfectaríamos
- vosotros desinfectaríais
- ellos/ellas desinfectarían
Conditionalis II
- ik zou hebben ontsmet
- jij zou hebben ontsmet
- hij/zij/het zou hebben ontsmet
- wij zouden hebben ontsmet
- jullie zouden hebben ontsmet
- zij zouden hebben ontsmet
Condicional perfecto
- yo habría desinfectado
- tú habrías desinfectado
- él/ella habría desinfectado
- nosotros habríamos desinfectado
- vosotros habríais desinfectado
- ellos/ellas habrían desinfectado
Imperatief
- jij ontsmet
- jullie ontsmet
Imperativo presente
- tú desinfecta
- vosotros desinfectad