Vervoeging van openbaren

Vertaling: revelar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik openbaar
  • jij openbaart
  • hij/zij/het openbaart
  • wij openbaren
  • jullie openbaren
  • zij openbaren

Indicativo presente

  • yo revelo
  • revelas
  • él/ella revela
  • nosotros revelamos
  • vosotros reveláis
  • ellos/ellas revelan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik openbaarde
  • jij openbaarde
  • hij/zij/het openbaarde
  • wij openbaarden
  • jullie openbaarden
  • zij openbaarden

Indefinido

  • yo revelé
  • revelaste
  • él/ella reveló
  • nosotros revelamos
  • vosotros revelasteis
  • ellos/ellas revelaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geöpenbaard
  • jij hebt geöpenbaard
  • hij/zij/het heeft geöpenbaard
  • wij hebben geöpenbaard
  • jullie hebben geöpenbaard
  • zij hebben geöpenbaard

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he revelado
  • has revelado
  • él/ella ha revelado
  • nosotros hemos revelado
  • vosotros habéis revelado
  • ellos/ellas han revelado

Voltooid verleden tijd

  • ik had geöpenbaard
  • jij had geöpenbaard
  • hij/zij/het had geöpenbaard
  • wij hadden geöpenbaard
  • jullie hadden geöpenbaard
  • zij hadden geöpenbaard

Pluscuamperfecto

  • yo había revelado
  • habías revelado
  • él/ella había revelado
  • nosotros habíamos revelado
  • vosotros habíais revelado
  • ellos/ellas habían revelado

Toekomende tijd I

  • ik zal openbaren
  • jij zult openbaren
  • hij/zij/het zal openbaren
  • wij zullen openbaren
  • jullie zullen openbaren
  • zij zullen openbaren

Futuro I

  • yo revelaré
  • revelarás
  • él/ella revelará
  • nosotros revelaremos
  • vosotros revelaréis
  • ellos/ellas revelarán

Toekomende tijd II

  • ik zal geöpenbaard hebben
  • jij zult geöpenbaard hebben
  • hij/zij/het zal geöpenbaard hebben
  • wij zullen geöpenbaard hebben
  • jullie zullen geöpenbaard hebben
  • zij zullen geöpenbaard hebben

Futuro perfecto

  • yo habré revelado
  • habrás revelado
  • él/ella habrá revelado
  • nosotros habremos revelado
  • vosotros habréis revelado
  • ellos/ellas habrán revelado

Conditionalis I

  • ik zou openbaren
  • jij zou openbaren
  • hij/zij/het zou openbaren
  • wij zouden openbaren
  • jullie zouden openbaren
  • zij zouden openbaren

Condicional

  • yo revelaría
  • revelarías
  • él/ella revelaría
  • nosotros revelaríamos
  • vosotros revelaríais
  • ellos/ellas revelarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben geöpenbaard
  • jij zou hebben geöpenbaard
  • hij/zij/het zou hebben geöpenbaard
  • wij zouden hebben geöpenbaard
  • jullie zouden hebben geöpenbaard
  • zij zouden hebben geöpenbaard

Condicional perfecto

  • yo habría revelado
  • habrías revelado
  • él/ella habría revelado
  • nosotros habríamos revelado
  • vosotros habríais revelado
  • ellos/ellas habrían revelado

Imperatief

  • jij openbaar
  • jullie openbaart

Imperativo presente

  • revela
  • vosotros revelad