Vervoeging van optrekken

Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik trek op
    • jij trekt op
    • hij/zij/het trekt op
    • wij trekken op
    • jullie trekken op
    • zij trekken op
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik trok op
    • jij trok op
    • hij/zij/het trok op
    • wij trokken op
    • jullie trokken op
    • zij trokken op
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb opgetrokken
    • jij hebt opgetrokken
    • hij/zij/het heeft opgetrokken
    • wij hebben opgetrokken
    • jullie hebben opgetrokken
    • zij hebben opgetrokken
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had opgetrokken
    • jij had opgetrokken
    • hij/zij/het had opgetrokken
    • wij hadden opgetrokken
    • jullie hadden opgetrokken
    • zij hadden opgetrokken
  • Toekomende tijd I

    • ik zal optrekken
    • jij zult optrekken
    • hij/zij/het zal optrekken
    • wij zullen optrekken
    • jullie zullen optrekken
    • zij zullen optrekken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal opgetrokken hebben
    • jij zult opgetrokken hebben
    • hij/zij/het zal opgetrokken hebben
    • wij zullen opgetrokken hebben
    • jullie zullen opgetrokken hebben
    • zij zullen opgetrokken hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou optrekken
    • jij zou optrekken
    • hij/zij/het zou optrekken
    • wij zouden optrekken
    • jullie zouden optrekken
    • zij zouden optrekken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben opgetrokken
    • jij zou hebben opgetrokken
    • hij/zij/het zou hebben opgetrokken
    • wij zouden hebben opgetrokken
    • jullie zouden hebben opgetrokken
    • zij zouden hebben opgetrokken
  • Imperatief

    • jij trek op
    • jullie trekt op

Verwijzingen

Bekijk 6 definitie(s) van optrekken