Vervoeging van overgaan
Onbepaalde wijs (infinitief): overgaan
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ga over
- jij gaat over
- hij/zij/het gaat over
- wij gaan over
- jullie gaan over
- zij gaan over
Indicativo presente
- yo atravieso
- tú atraviesas
- él/ella atraviesa
- nosotros atravesamos
- vosotros atravesáis
- ellos/ellas atraviesan
Onvoltooid verleden tijd
- ik ging over
- jij ging over
- hij/zij/het ging over
- wij gingen over
- jullie gingen over
- zij gingen over
Indefinido
- yo atravesé
- tú atravesaste
- él/ella atravesó
- nosotros atravesamos
- vosotros atravesasteis
- ellos/ellas atravesaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben overgegaan
- jij bent overgegaan
- hij/zij/het is overgegaan
- wij zijn overgegaan
- jullie zijn overgegaan
- zij zijn overgegaan
Pretérito perfecto compuesto
- yo he atravesado
- tú has atravesado
- él/ella ha atravesado
- nosotros hemos atravesado
- vosotros habéis atravesado
- ellos/ellas han atravesado
Voltooid verleden tijd
- ik was overgegaan
- jij was overgegaan
- hij/zij/het was overgegaan
- wij waren overgegaan
- jullie waren overgegaan
- zij waren overgegaan
Pluscuamperfecto
- yo había atravesado
- tú habías atravesado
- él/ella había atravesado
- nosotros habíamos atravesado
- vosotros habíais atravesado
- ellos/ellas habían atravesado
Toekomende tijd I
- ik zal overgaan
- jij zult overgaan
- hij/zij/het zal overgaan
- wij zullen overgaan
- jullie zullen overgaan
- zij zullen overgaan
Futuro I
- yo atravesaré
- tú atravesarás
- él/ella atravesará
- nosotros atravesaremos
- vosotros atravesaréis
- ellos/ellas atravesarán
Toekomende tijd II
- ik zal overgegaan zijn
- jij zult overgegaan zijn
- hij/zij/het zal overgegaan zijn
- wij zullen overgegaan zijn
- jullie zullen overgegaan zijn
- zij zullen overgegaan zijn
Futuro perfecto
- yo habré atravesado
- tú habrás atravesado
- él/ella habrá atravesado
- nosotros habremos atravesado
- vosotros habréis atravesado
- ellos/ellas habrán atravesado
Conditionalis I
- ik zou overgaan
- jij zou overgaan
- hij/zij/het zou overgaan
- wij zouden overgaan
- jullie zouden overgaan
- zij zouden overgaan
Condicional
- yo atravesaría
- tú atravesarías
- él/ella atravesaría
- nosotros atravesaríamos
- vosotros atravesaríais
- ellos/ellas atravesarían
Conditionalis II
- ik zou zijn overgegaan
- jij zou zijn overgegaan
- hij/zij/het zou zijn overgegaan
- wij zouden zijn overgegaan
- jullie zouden zijn overgegaan
- zij zouden zijn overgegaan
Condicional perfecto
- yo habría atravesado
- tú habrías atravesado
- él/ella habría atravesado
- nosotros habríamos atravesado
- vosotros habríais atravesado
- ellos/ellas habrían atravesado
Imperatief
- jij ga over
- jullie gaat over
Imperativo presente
- tú atraviesa
- vosotros atravesad