Vervoeging van pantseren

Vertaling: blindar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik pantser
  • jij pantsert
  • hij/zij/het pantsert
  • wij pantseren
  • jullie pantseren
  • zij pantseren

Indicativo presente

  • yo blindo
  • blindas
  • él/ella blinda
  • nosotros blindamos
  • vosotros blindáis
  • ellos/ellas blindan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik pantserde
  • jij pantserde
  • hij/zij/het pantserde
  • wij pantserden
  • jullie pantserden
  • zij pantserden

Indefinido

  • yo blindé
  • blindaste
  • él/ella blindó
  • nosotros blindamos
  • vosotros blindasteis
  • ellos/ellas blindaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gepantserd
  • jij hebt gepantserd
  • hij/zij/het heeft gepantserd
  • wij hebben gepantserd
  • jullie hebben gepantserd
  • zij hebben gepantserd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he blindado
  • has blindado
  • él/ella ha blindado
  • nosotros hemos blindado
  • vosotros habéis blindado
  • ellos/ellas han blindado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gepantserd
  • jij had gepantserd
  • hij/zij/het had gepantserd
  • wij hadden gepantserd
  • jullie hadden gepantserd
  • zij hadden gepantserd

Pluscuamperfecto

  • yo había blindado
  • habías blindado
  • él/ella había blindado
  • nosotros habíamos blindado
  • vosotros habíais blindado
  • ellos/ellas habían blindado

Toekomende tijd I

  • ik zal pantseren
  • jij zult pantseren
  • hij/zij/het zal pantseren
  • wij zullen pantseren
  • jullie zullen pantseren
  • zij zullen pantseren

Futuro I

  • yo blindaré
  • blindarás
  • él/ella blindará
  • nosotros blindaremos
  • vosotros blindaréis
  • ellos/ellas blindarán

Toekomende tijd II

  • ik zal gepantserd hebben
  • jij zult gepantserd hebben
  • hij/zij/het zal gepantserd hebben
  • wij zullen gepantserd hebben
  • jullie zullen gepantserd hebben
  • zij zullen gepantserd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré blindado
  • habrás blindado
  • él/ella habrá blindado
  • nosotros habremos blindado
  • vosotros habréis blindado
  • ellos/ellas habrán blindado

Conditionalis I

  • ik zou pantseren
  • jij zou pantseren
  • hij/zij/het zou pantseren
  • wij zouden pantseren
  • jullie zouden pantseren
  • zij zouden pantseren

Condicional

  • yo blindaría
  • blindarías
  • él/ella blindaría
  • nosotros blindaríamos
  • vosotros blindaríais
  • ellos/ellas blindarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gepantserd
  • jij zou hebben gepantserd
  • hij/zij/het zou hebben gepantserd
  • wij zouden hebben gepantserd
  • jullie zouden hebben gepantserd
  • zij zouden hebben gepantserd

Condicional perfecto

  • yo habría blindado
  • habrías blindado
  • él/ella habría blindado
  • nosotros habríamos blindado
  • vosotros habríais blindado
  • ellos/ellas habrían blindado

Imperatief

  • jij pantser
  • jullie pantsert

Imperativo presente

  • blinda
  • vosotros blindad