Vervoeging van pegelen
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik pegel
- jij pegelt
- hij/zij/het pegelt
- wij pegelen
- jullie pegelen
- zij pegelen
Onvoltooid verleden tijd
- ik pegelde
- jij pegelde
- hij/zij/het pegelde
- wij pegelden
- jullie pegelden
- zij pegelden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepegeld
- jij hebt gepegeld
- hij/zij/het heeft gepegeld
- wij hebben gepegeld
- jullie hebben gepegeld
- zij hebben gepegeld
Voltooid verleden tijd
- ik had gepegeld
- jij had gepegeld
- hij/zij/het had gepegeld
- wij hadden gepegeld
- jullie hadden gepegeld
- zij hadden gepegeld
Toekomende tijd I
- ik zal pegelen
- jij zult pegelen
- hij/zij/het zal pegelen
- wij zullen pegelen
- jullie zullen pegelen
- zij zullen pegelen
Toekomende tijd II
- ik zal gepegeld hebben
- jij zult gepegeld hebben
- hij/zij/het zal gepegeld hebben
- wij zullen gepegeld hebben
- jullie zullen gepegeld hebben
- zij zullen gepegeld hebben
Conditionalis I
- ik zou pegelen
- jij zou pegelen
- hij/zij/het zou pegelen
- wij zouden pegelen
- jullie zouden pegelen
- zij zouden pegelen
Conditionalis II
- ik zou hebben gepegeld
- jij zou hebben gepegeld
- hij/zij/het zou hebben gepegeld
- wij zouden hebben gepegeld
- jullie zouden hebben gepegeld
- zij zouden hebben gepegeld
Imperatief
- jij pegel
- jullie pegelt