Vervoeging van plaveien
Onbepaalde wijs (infinitief): plaveien
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik plavei
- jij plaveit
- hij/zij/het plaveit
- wij plaveien
- jullie plaveien
- zij plaveien
Indicativo presente
- yo empiedro
- tú empiedras
- él/ella empiedra
- nosotros empedramos
- vosotros empedráis
- ellos/ellas empiedran
Onvoltooid verleden tijd
- ik plaveide
- jij plaveide
- hij/zij/het plaveide
- wij plaveiden
- jullie plaveiden
- zij plaveiden
Indefinido
- yo empedré
- tú empedraste
- él/ella empedró
- nosotros empedramos
- vosotros empedrasteis
- ellos/ellas empedraron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geplaveid
- jij hebt geplaveid
- hij/zij/het heeft geplaveid
- wij hebben geplaveid
- jullie hebben geplaveid
- zij hebben geplaveid
Pretérito perfecto compuesto
- yo he empedrado
- tú has empedrado
- él/ella ha empedrado
- nosotros hemos empedrado
- vosotros habéis empedrado
- ellos/ellas han empedrado
Voltooid verleden tijd
- ik had geplaveid
- jij had geplaveid
- hij/zij/het had geplaveid
- wij hadden geplaveid
- jullie hadden geplaveid
- zij hadden geplaveid
Pluscuamperfecto
- yo había empedrado
- tú habías empedrado
- él/ella había empedrado
- nosotros habíamos empedrado
- vosotros habíais empedrado
- ellos/ellas habían empedrado
Toekomende tijd I
- ik zal plaveien
- jij zult plaveien
- hij/zij/het zal plaveien
- wij zullen plaveien
- jullie zullen plaveien
- zij zullen plaveien
Futuro I
- yo empedraré
- tú empedrarás
- él/ella empedrará
- nosotros empedraremos
- vosotros empedraréis
- ellos/ellas empedrarán
Toekomende tijd II
- ik zal geplaveid hebben
- jij zult geplaveid hebben
- hij/zij/het zal geplaveid hebben
- wij zullen geplaveid hebben
- jullie zullen geplaveid hebben
- zij zullen geplaveid hebben
Futuro perfecto
- yo habré empedrado
- tú habrás empedrado
- él/ella habrá empedrado
- nosotros habremos empedrado
- vosotros habréis empedrado
- ellos/ellas habrán empedrado
Conditionalis I
- ik zou plaveien
- jij zou plaveien
- hij/zij/het zou plaveien
- wij zouden plaveien
- jullie zouden plaveien
- zij zouden plaveien
Condicional
- yo empedraría
- tú empedrarías
- él/ella empedraría
- nosotros empedraríamos
- vosotros empedraríais
- ellos/ellas empedrarían
Conditionalis II
- ik zou hebben geplaveid
- jij zou hebben geplaveid
- hij/zij/het zou hebben geplaveid
- wij zouden hebben geplaveid
- jullie zouden hebben geplaveid
- zij zouden hebben geplaveid
Condicional perfecto
- yo habría empedrado
- tú habrías empedrado
- él/ella habría empedrado
- nosotros habríamos empedrado
- vosotros habríais empedrado
- ellos/ellas habrían empedrado
Imperatief
- jij plavei
- jullie plaveit
Imperativo presente
- tú empiedra
- vosotros empedrad