Vervoeging van plisseren
Onbepaalde wijs (infinitief): plisseren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik plisseer
- jij plisseert
- hij/zij/het plisseert
- wij plisseren
- jullie plisseren
- zij plisseren
Indicativo presente
- yo pliso
- tú plisas
- él/ella plisa
- nosotros plisamos
- vosotros plisáis
- ellos/ellas plisan
Onvoltooid verleden tijd
- ik plisseerde
- jij plisseerde
- hij/zij/het plisseerde
- wij plisseerden
- jullie plisseerden
- zij plisseerden
Indefinido
- yo plisé
- tú plisaste
- él/ella plisó
- nosotros plisamos
- vosotros plisasteis
- ellos/ellas plisaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geplisseerd
- jij hebt geplisseerd
- hij/zij/het heeft geplisseerd
- wij hebben geplisseerd
- jullie hebben geplisseerd
- zij hebben geplisseerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he plisado
- tú has plisado
- él/ella ha plisado
- nosotros hemos plisado
- vosotros habéis plisado
- ellos/ellas han plisado
Voltooid verleden tijd
- ik had geplisseerd
- jij had geplisseerd
- hij/zij/het had geplisseerd
- wij hadden geplisseerd
- jullie hadden geplisseerd
- zij hadden geplisseerd
Pluscuamperfecto
- yo había plisado
- tú habías plisado
- él/ella había plisado
- nosotros habíamos plisado
- vosotros habíais plisado
- ellos/ellas habían plisado
Toekomende tijd I
- ik zal plisseren
- jij zult plisseren
- hij/zij/het zal plisseren
- wij zullen plisseren
- jullie zullen plisseren
- zij zullen plisseren
Futuro I
- yo plisaré
- tú plisarás
- él/ella plisará
- nosotros plisaremos
- vosotros plisaréis
- ellos/ellas plisarán
Toekomende tijd II
- ik zal geplisseerd hebben
- jij zult geplisseerd hebben
- hij/zij/het zal geplisseerd hebben
- wij zullen geplisseerd hebben
- jullie zullen geplisseerd hebben
- zij zullen geplisseerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré plisado
- tú habrás plisado
- él/ella habrá plisado
- nosotros habremos plisado
- vosotros habréis plisado
- ellos/ellas habrán plisado
Conditionalis I
- ik zou plisseren
- jij zou plisseren
- hij/zij/het zou plisseren
- wij zouden plisseren
- jullie zouden plisseren
- zij zouden plisseren
Condicional
- yo plisaría
- tú plisarías
- él/ella plisaría
- nosotros plisaríamos
- vosotros plisaríais
- ellos/ellas plisarían
Conditionalis II
- ik zou hebben geplisseerd
- jij zou hebben geplisseerd
- hij/zij/het zou hebben geplisseerd
- wij zouden hebben geplisseerd
- jullie zouden hebben geplisseerd
- zij zouden hebben geplisseerd
Condicional perfecto
- yo habría plisado
- tú habrías plisado
- él/ella habría plisado
- nosotros habríamos plisado
- vosotros habríais plisado
- ellos/ellas habrían plisado
Imperatief
- jij plisseer
- jullie plisseert
Imperativo presente
- tú plisa
- vosotros plisad