Vervoeging van poepen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik poep
- jij poept
- hij/zij/het poept
- wij poepen
- jullie poepen
- zij poepen
Indicativo presente
- yo defeco
- tú defecas
- él/ella defeca
- nosotros defecamos
- vosotros defecáis
- ellos/ellas defecan
Onvoltooid verleden tijd
- ik poepte
- jij poepte
- hij/zij/het poepte
- wij poepten
- jullie poepten
- zij poepten
Indefinido
- yo defequé
- tú defecaste
- él/ella defecó
- nosotros defecamos
- vosotros defecasteis
- ellos/ellas defecaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepoept
- jij hebt gepoept
- hij/zij/het heeft gepoept
- wij hebben gepoept
- jullie hebben gepoept
- zij hebben gepoept
Pretérito perfecto compuesto
- yo he defecado
- tú has defecado
- él/ella ha defecado
- nosotros hemos defecado
- vosotros habéis defecado
- ellos/ellas han defecado
Voltooid verleden tijd
- ik had gepoept
- jij had gepoept
- hij/zij/het had gepoept
- wij hadden gepoept
- jullie hadden gepoept
- zij hadden gepoept
Pluscuamperfecto
- yo había defecado
- tú habías defecado
- él/ella había defecado
- nosotros habíamos defecado
- vosotros habíais defecado
- ellos/ellas habían defecado
Toekomende tijd I
- ik zal poepen
- jij zult poepen
- hij/zij/het zal poepen
- wij zullen poepen
- jullie zullen poepen
- zij zullen poepen
Futuro I
- yo defecaré
- tú defecarás
- él/ella defecará
- nosotros defecaremos
- vosotros defecaréis
- ellos/ellas defecarán
Toekomende tijd II
- ik zal gepoept hebben
- jij zult gepoept hebben
- hij/zij/het zal gepoept hebben
- wij zullen gepoept hebben
- jullie zullen gepoept hebben
- zij zullen gepoept hebben
Futuro perfecto
- yo habré defecado
- tú habrás defecado
- él/ella habrá defecado
- nosotros habremos defecado
- vosotros habréis defecado
- ellos/ellas habrán defecado
Conditionalis I
- ik zou poepen
- jij zou poepen
- hij/zij/het zou poepen
- wij zouden poepen
- jullie zouden poepen
- zij zouden poepen
Condicional
- yo defecaría
- tú defecarías
- él/ella defecaría
- nosotros defecaríamos
- vosotros defecaríais
- ellos/ellas defecarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gepoept
- jij zou hebben gepoept
- hij/zij/het zou hebben gepoept
- wij zouden hebben gepoept
- jullie zouden hebben gepoept
- zij zouden hebben gepoept
Condicional perfecto
- yo habría defecado
- tú habrías defecado
- él/ella habría defecado
- nosotros habríamos defecado
- vosotros habríais defecado
- ellos/ellas habrían defecado
Imperatief
- jij poep
- jullie poept
Imperativo presente
- tú defeca
- vosotros defecad