Vervoeging van poseren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik poseer
- jij poseert
- hij/zij/het poseert
- wij poseren
- jullie poseren
- zij poseren
Indicativo presente
- yo poso
- tú posas
- él/ella posa
- nosotros posamos
- vosotros posáis
- ellos/ellas posan
Onvoltooid verleden tijd
- ik poseerde
- jij poseerde
- hij/zij/het poseerde
- wij poseerden
- jullie poseerden
- zij poseerden
Indefinido
- yo posé
- tú posaste
- él/ella posó
- nosotros posamos
- vosotros posasteis
- ellos/ellas posaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geposeerd
- jij hebt geposeerd
- hij/zij/het heeft geposeerd
- wij hebben geposeerd
- jullie hebben geposeerd
- zij hebben geposeerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he posado
- tú has posado
- él/ella ha posado
- nosotros hemos posado
- vosotros habéis posado
- ellos/ellas han posado
Voltooid verleden tijd
- ik had geposeerd
- jij had geposeerd
- hij/zij/het had geposeerd
- wij hadden geposeerd
- jullie hadden geposeerd
- zij hadden geposeerd
Pluscuamperfecto
- yo había posado
- tú habías posado
- él/ella había posado
- nosotros habíamos posado
- vosotros habíais posado
- ellos/ellas habían posado
Toekomende tijd I
- ik zal poseren
- jij zult poseren
- hij/zij/het zal poseren
- wij zullen poseren
- jullie zullen poseren
- zij zullen poseren
Futuro I
- yo posaré
- tú posarás
- él/ella posará
- nosotros posaremos
- vosotros posaréis
- ellos/ellas posarán
Toekomende tijd II
- ik zal geposeerd hebben
- jij zult geposeerd hebben
- hij/zij/het zal geposeerd hebben
- wij zullen geposeerd hebben
- jullie zullen geposeerd hebben
- zij zullen geposeerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré posado
- tú habrás posado
- él/ella habrá posado
- nosotros habremos posado
- vosotros habréis posado
- ellos/ellas habrán posado
Conditionalis I
- ik zou poseren
- jij zou poseren
- hij/zij/het zou poseren
- wij zouden poseren
- jullie zouden poseren
- zij zouden poseren
Condicional
- yo posaría
- tú posarías
- él/ella posaría
- nosotros posaríamos
- vosotros posaríais
- ellos/ellas posarían
Conditionalis II
- ik zou hebben geposeerd
- jij zou hebben geposeerd
- hij/zij/het zou hebben geposeerd
- wij zouden hebben geposeerd
- jullie zouden hebben geposeerd
- zij zouden hebben geposeerd
Condicional perfecto
- yo habría posado
- tú habrías posado
- él/ella habría posado
- nosotros habríamos posado
- vosotros habríais posado
- ellos/ellas habrían posado
Imperatief
- jij poseer
- jullie poseert
Imperativo presente
- tú posa
- vosotros posad