Vervoeging van rantsoeneren
Onbepaalde wijs (infinitief): rantsoeneren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik rantsoeneer
- jij rantsoeneert
- hij/zij/het rantsoeneert
- wij rantsoeneren
- jullie rantsoeneren
- zij rantsoeneren
Indicativo presente
- yo raciono
- tú racionas
- él/ella raciona
- nosotros racionamos
- vosotros racionáis
- ellos/ellas racionan
Onvoltooid verleden tijd
- ik rantsoeneerde
- jij rantsoeneerde
- hij/zij/het rantsoeneerde
- wij rantsoeneerden
- jullie rantsoeneerden
- zij rantsoeneerden
Indefinido
- yo racioné
- tú racionaste
- él/ella racionó
- nosotros racionamos
- vosotros racionasteis
- ellos/ellas racionaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gerantsoeneerd
- jij hebt gerantsoeneerd
- hij/zij/het heeft gerantsoeneerd
- wij hebben gerantsoeneerd
- jullie hebben gerantsoeneerd
- zij hebben gerantsoeneerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he racionado
- tú has racionado
- él/ella ha racionado
- nosotros hemos racionado
- vosotros habéis racionado
- ellos/ellas han racionado
Voltooid verleden tijd
- ik had gerantsoeneerd
- jij had gerantsoeneerd
- hij/zij/het had gerantsoeneerd
- wij hadden gerantsoeneerd
- jullie hadden gerantsoeneerd
- zij hadden gerantsoeneerd
Pluscuamperfecto
- yo había racionado
- tú habías racionado
- él/ella había racionado
- nosotros habíamos racionado
- vosotros habíais racionado
- ellos/ellas habían racionado
Toekomende tijd I
- ik zal rantsoeneren
- jij zult rantsoeneren
- hij/zij/het zal rantsoeneren
- wij zullen rantsoeneren
- jullie zullen rantsoeneren
- zij zullen rantsoeneren
Futuro I
- yo racionaré
- tú racionarás
- él/ella racionará
- nosotros racionaremos
- vosotros racionaréis
- ellos/ellas racionarán
Toekomende tijd II
- ik zal gerantsoeneerd hebben
- jij zult gerantsoeneerd hebben
- hij/zij/het zal gerantsoeneerd hebben
- wij zullen gerantsoeneerd hebben
- jullie zullen gerantsoeneerd hebben
- zij zullen gerantsoeneerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré racionado
- tú habrás racionado
- él/ella habrá racionado
- nosotros habremos racionado
- vosotros habréis racionado
- ellos/ellas habrán racionado
Conditionalis I
- ik zou rantsoeneren
- jij zou rantsoeneren
- hij/zij/het zou rantsoeneren
- wij zouden rantsoeneren
- jullie zouden rantsoeneren
- zij zouden rantsoeneren
Condicional
- yo racionaría
- tú racionarías
- él/ella racionaría
- nosotros racionaríamos
- vosotros racionaríais
- ellos/ellas racionarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gerantsoeneerd
- jij zou hebben gerantsoeneerd
- hij/zij/het zou hebben gerantsoeneerd
- wij zouden hebben gerantsoeneerd
- jullie zouden hebben gerantsoeneerd
- zij zouden hebben gerantsoeneerd
Condicional perfecto
- yo habría racionado
- tú habrías racionado
- él/ella habría racionado
- nosotros habríamos racionado
- vosotros habríais racionado
- ellos/ellas habrían racionado
Imperatief
- jij rantsoeneer
- jullie rantsoeneert
Imperativo presente
- tú raciona
- vosotros racionad