Vervoeging van redeneren
Onbepaalde wijs (infinitief): redeneren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik redeneer
- jij redeneert
- hij/zij/het redeneert
- wij redeneren
- jullie redeneren
- zij redeneren
Indicativo presente
- yo razono
- tú razonas
- él/ella razona
- nosotros razonamos
- vosotros razonáis
- ellos/ellas razonan
Onvoltooid verleden tijd
- ik redeneerde
- jij redeneerde
- hij/zij/het redeneerde
- wij redeneerden
- jullie redeneerden
- zij redeneerden
Indefinido
- yo razoné
- tú razonaste
- él/ella razonó
- nosotros razonamos
- vosotros razonasteis
- ellos/ellas razonaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geredeneerd
- jij hebt geredeneerd
- hij/zij/het heeft geredeneerd
- wij hebben geredeneerd
- jullie hebben geredeneerd
- zij hebben geredeneerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he razonado
- tú has razonado
- él/ella ha razonado
- nosotros hemos razonado
- vosotros habéis razonado
- ellos/ellas han razonado
Voltooid verleden tijd
- ik had geredeneerd
- jij had geredeneerd
- hij/zij/het had geredeneerd
- wij hadden geredeneerd
- jullie hadden geredeneerd
- zij hadden geredeneerd
Pluscuamperfecto
- yo había razonado
- tú habías razonado
- él/ella había razonado
- nosotros habíamos razonado
- vosotros habíais razonado
- ellos/ellas habían razonado
Toekomende tijd I
- ik zal redeneren
- jij zult redeneren
- hij/zij/het zal redeneren
- wij zullen redeneren
- jullie zullen redeneren
- zij zullen redeneren
Futuro I
- yo razonaré
- tú razonarás
- él/ella razonará
- nosotros razonaremos
- vosotros razonaréis
- ellos/ellas razonarán
Toekomende tijd II
- ik zal geredeneerd hebben
- jij zult geredeneerd hebben
- hij/zij/het zal geredeneerd hebben
- wij zullen geredeneerd hebben
- jullie zullen geredeneerd hebben
- zij zullen geredeneerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré razonado
- tú habrás razonado
- él/ella habrá razonado
- nosotros habremos razonado
- vosotros habréis razonado
- ellos/ellas habrán razonado
Conditionalis I
- ik zou redeneren
- jij zou redeneren
- hij/zij/het zou redeneren
- wij zouden redeneren
- jullie zouden redeneren
- zij zouden redeneren
Condicional
- yo razonaría
- tú razonarías
- él/ella razonaría
- nosotros razonaríamos
- vosotros razonaríais
- ellos/ellas razonarían
Conditionalis II
- ik zou hebben geredeneerd
- jij zou hebben geredeneerd
- hij/zij/het zou hebben geredeneerd
- wij zouden hebben geredeneerd
- jullie zouden hebben geredeneerd
- zij zouden hebben geredeneerd
Condicional perfecto
- yo habría razonado
- tú habrías razonado
- él/ella habría razonado
- nosotros habríamos razonado
- vosotros habríais razonado
- ellos/ellas habrían razonado
Imperatief
- jij redeneer
- jullie redeneert
Imperativo presente
- tú razona
- vosotros razonad