Vervoeging van rijmen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik rijm
- jij rijmt
- hij/zij/het rijmt
- wij rijmen
- jullie rijmen
- zij rijmen
Indicativo presente
- yo compongo
- tú compones
- él/ella compone
- nosotros componemos
- vosotros componéis
- ellos/ellas componen
Onvoltooid verleden tijd
- ik rijmde
- jij rijmde
- hij/zij/het rijmde
- wij rijmden
- jullie rijmden
- zij rijmden
Indefinido
- yo compuse
- tú compusiste
- él/ella compuso
- nosotros compusimos
- vosotros compusisteis
- ellos/ellas compusieron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gerijmd
- jij hebt gerijmd
- hij/zij/het heeft gerijmd
- wij hebben gerijmd
- jullie hebben gerijmd
- zij hebben gerijmd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he compuesto
- tú has compuesto
- él/ella ha compuesto
- nosotros hemos compuesto
- vosotros habéis compuesto
- ellos/ellas han compuesto
Voltooid verleden tijd
- ik had gerijmd
- jij had gerijmd
- hij/zij/het had gerijmd
- wij hadden gerijmd
- jullie hadden gerijmd
- zij hadden gerijmd
Pluscuamperfecto
- yo había compuesto
- tú habías compuesto
- él/ella había compuesto
- nosotros habíamos compuesto
- vosotros habíais compuesto
- ellos/ellas habían compuesto
Toekomende tijd I
- ik zal rijmen
- jij zult rijmen
- hij/zij/het zal rijmen
- wij zullen rijmen
- jullie zullen rijmen
- zij zullen rijmen
Futuro I
- yo compondré
- tú compondrás
- él/ella compondrá
- nosotros compondremos
- vosotros compondréis
- ellos/ellas compondrán
Toekomende tijd II
- ik zal gerijmd hebben
- jij zult gerijmd hebben
- hij/zij/het zal gerijmd hebben
- wij zullen gerijmd hebben
- jullie zullen gerijmd hebben
- zij zullen gerijmd hebben
Futuro perfecto
- yo habré compuesto
- tú habrás compuesto
- él/ella habrá compuesto
- nosotros habremos compuesto
- vosotros habréis compuesto
- ellos/ellas habrán compuesto
Conditionalis I
- ik zou rijmen
- jij zou rijmen
- hij/zij/het zou rijmen
- wij zouden rijmen
- jullie zouden rijmen
- zij zouden rijmen
Condicional
- yo compondría
- tú compondrías
- él/ella compondría
- nosotros compondríamos
- vosotros compondríais
- ellos/ellas compondrían
Conditionalis II
- ik zou hebben gerijmd
- jij zou hebben gerijmd
- hij/zij/het zou hebben gerijmd
- wij zouden hebben gerijmd
- jullie zouden hebben gerijmd
- zij zouden hebben gerijmd
Condicional perfecto
- yo habría compuesto
- tú habrías compuesto
- él/ella habría compuesto
- nosotros habríamos compuesto
- vosotros habríais compuesto
- ellos/ellas habrían compuesto
Imperatief
- jij rijm
- jullie rijmt
Imperativo presente
- tú compón
- vosotros componed