Vervoeging van roten

Vertaling: enriar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik root
  • jij root
  • hij/zij/het root
  • wij roten
  • jullie roten
  • zij roten

Indicativo presente

  • yo enrío
  • enrías
  • él/ella enría
  • nosotros enriamos
  • vosotros enriáis
  • ellos/ellas enrían

Onvoltooid verleden tijd

  • ik rootte
  • jij rootte
  • hij/zij/het rootte
  • wij rootten
  • jullie rootten
  • zij rootten

Indefinido

  • yo enrié
  • enriaste
  • él/ella enrió
  • nosotros enriamos
  • vosotros enriasteis
  • ellos/ellas enriaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geroot
  • jij hebt geroot
  • hij/zij/het heeft geroot
  • wij hebben geroot
  • jullie hebben geroot
  • zij hebben geroot

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he enriado
  • has enriado
  • él/ella ha enriado
  • nosotros hemos enriado
  • vosotros habéis enriado
  • ellos/ellas han enriado

Voltooid verleden tijd

  • ik had geroot
  • jij had geroot
  • hij/zij/het had geroot
  • wij hadden geroot
  • jullie hadden geroot
  • zij hadden geroot

Pluscuamperfecto

  • yo había enriado
  • habías enriado
  • él/ella había enriado
  • nosotros habíamos enriado
  • vosotros habíais enriado
  • ellos/ellas habían enriado

Toekomende tijd I

  • ik zal roten
  • jij zult roten
  • hij/zij/het zal roten
  • wij zullen roten
  • jullie zullen roten
  • zij zullen roten

Futuro I

  • yo enriaré
  • enriarás
  • él/ella enriará
  • nosotros enriaremos
  • vosotros enriaréis
  • ellos/ellas enriarán

Toekomende tijd II

  • ik zal geroot hebben
  • jij zult geroot hebben
  • hij/zij/het zal geroot hebben
  • wij zullen geroot hebben
  • jullie zullen geroot hebben
  • zij zullen geroot hebben

Futuro perfecto

  • yo habré enriado
  • habrás enriado
  • él/ella habrá enriado
  • nosotros habremos enriado
  • vosotros habréis enriado
  • ellos/ellas habrán enriado

Conditionalis I

  • ik zou roten
  • jij zou roten
  • hij/zij/het zou roten
  • wij zouden roten
  • jullie zouden roten
  • zij zouden roten

Condicional

  • yo enriaría
  • enriarías
  • él/ella enriaría
  • nosotros enriaríamos
  • vosotros enriaríais
  • ellos/ellas enriarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben geroot
  • jij zou hebben geroot
  • hij/zij/het zou hebben geroot
  • wij zouden hebben geroot
  • jullie zouden hebben geroot
  • zij zouden hebben geroot

Condicional perfecto

  • yo habría enriado
  • habrías enriado
  • él/ella habría enriado
  • nosotros habríamos enriado
  • vosotros habríais enriado
  • ellos/ellas habrían enriado

Imperatief

  • jij root
  • jullie root

Imperativo presente

  • enría
  • vosotros enriad