Vervoeging van samenpakken
Onbepaalde wijs (infinitief): samenpakken
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik pak samen
- jij pakt samen
- hij/zij/het pakt samen
- wij pakken samen
- jullie pakken samen
- zij pakken samen
Onvoltooid verleden tijd
- ik pakte samen
- jij pakte samen
- hij/zij/het pakte samen
- wij pakten samen
- jullie pakten samen
- zij pakten samen
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb samengepakt
- jij hebt samengepakt
- hij/zij/het heeft samengepakt
- wij hebben samengepakt
- jullie hebben samengepakt
- zij hebben samengepakt
Voltooid verleden tijd
- ik had samengepakt
- jij had samengepakt
- hij/zij/het had samengepakt
- wij hadden samengepakt
- jullie hadden samengepakt
- zij hadden samengepakt
Toekomende tijd I
- ik zal samenpakken
- jij zult samenpakken
- hij/zij/het zal samenpakken
- wij zullen samenpakken
- jullie zullen samenpakken
- zij zullen samenpakken
Toekomende tijd II
- ik zal samengepakt hebben
- jij zult samengepakt hebben
- hij/zij/het zal samengepakt hebben
- wij zullen samengepakt hebben
- jullie zullen samengepakt hebben
- zij zullen samengepakt hebben
Conditionalis I
- ik zou samenpakken
- jij zou samenpakken
- hij/zij/het zou samenpakken
- wij zouden samenpakken
- jullie zouden samenpakken
- zij zouden samenpakken
Conditionalis II
- ik zou hebben samengepakt
- jij zou hebben samengepakt
- hij/zij/het zou hebben samengepakt
- wij zouden hebben samengepakt
- jullie zouden hebben samengepakt
- zij zouden hebben samengepakt
Imperatief
- jij pak samen
- jullie pakt samen