Vervoeging van schetsen
Onbepaalde wijs (infinitief): schetsen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik schets
- jij schetst
- hij/zij/het schetst
- wij schetsen
- jullie schetsen
- zij schetsen
Indicativo presente
- yo esbozo
- tú esbozas
- él/ella esboza
- nosotros esbozamos
- vosotros esbozáis
- ellos/ellas esbozan
Onvoltooid verleden tijd
- ik schetste
- jij schetste
- hij/zij/het schetste
- wij schetsten
- jullie schetsten
- zij schetsten
Indefinido
- yo esbocé
- tú esbozaste
- él/ella esbozó
- nosotros esbozamos
- vosotros esbozasteis
- ellos/ellas esbozaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geschetst
- jij hebt geschetst
- hij/zij/het heeft geschetst
- wij hebben geschetst
- jullie hebben geschetst
- zij hebben geschetst
Pretérito perfecto compuesto
- yo he esbozado
- tú has esbozado
- él/ella ha esbozado
- nosotros hemos esbozado
- vosotros habéis esbozado
- ellos/ellas han esbozado
Voltooid verleden tijd
- ik had geschetst
- jij had geschetst
- hij/zij/het had geschetst
- wij hadden geschetst
- jullie hadden geschetst
- zij hadden geschetst
Pluscuamperfecto
- yo había esbozado
- tú habías esbozado
- él/ella había esbozado
- nosotros habíamos esbozado
- vosotros habíais esbozado
- ellos/ellas habían esbozado
Toekomende tijd I
- ik zal schetsen
- jij zult schetsen
- hij/zij/het zal schetsen
- wij zullen schetsen
- jullie zullen schetsen
- zij zullen schetsen
Futuro I
- yo esbozaré
- tú esbozarás
- él/ella esbozará
- nosotros esbozaremos
- vosotros esbozaréis
- ellos/ellas esbozarán
Toekomende tijd II
- ik zal geschetst hebben
- jij zult geschetst hebben
- hij/zij/het zal geschetst hebben
- wij zullen geschetst hebben
- jullie zullen geschetst hebben
- zij zullen geschetst hebben
Futuro perfecto
- yo habré esbozado
- tú habrás esbozado
- él/ella habrá esbozado
- nosotros habremos esbozado
- vosotros habréis esbozado
- ellos/ellas habrán esbozado
Conditionalis I
- ik zou schetsen
- jij zou schetsen
- hij/zij/het zou schetsen
- wij zouden schetsen
- jullie zouden schetsen
- zij zouden schetsen
Condicional
- yo esbozaría
- tú esbozarías
- él/ella esbozaría
- nosotros esbozaríamos
- vosotros esbozaríais
- ellos/ellas esbozarían
Conditionalis II
- ik zou hebben geschetst
- jij zou hebben geschetst
- hij/zij/het zou hebben geschetst
- wij zouden hebben geschetst
- jullie zouden hebben geschetst
- zij zouden hebben geschetst
Condicional perfecto
- yo habría esbozado
- tú habrías esbozado
- él/ella habría esbozado
- nosotros habríamos esbozado
- vosotros habríais esbozado
- ellos/ellas habrían esbozado
Imperatief
- jij schets
- jullie schetst
Imperativo presente
- tú esboza
- vosotros esbozad