Vervoeging van schoren

Vertaling: sostener

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik schoor
  • jij schoort
  • hij/zij/het schoort
  • wij schoren
  • jullie schoren
  • zij schoren

Indicativo presente

  • yo sostengo
  • sostienes
  • él/ella sostiene
  • nosotros sostenemos
  • vosotros sostenéis
  • ellos/ellas sostienen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik schoorde
  • jij schoorde
  • hij/zij/het schoorde
  • wij schoorden
  • jullie schoorden
  • zij schoorden

Indefinido

  • yo sostuve
  • sostuviste
  • él/ella sostuvo
  • nosotros sostuvimos
  • vosotros sostuvisteis
  • ellos/ellas sostuvieron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geschoord
  • jij hebt geschoord
  • hij/zij/het heeft geschoord
  • wij hebben geschoord
  • jullie hebben geschoord
  • zij hebben geschoord

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he sostenido
  • has sostenido
  • él/ella ha sostenido
  • nosotros hemos sostenido
  • vosotros habéis sostenido
  • ellos/ellas han sostenido

Voltooid verleden tijd

  • ik had geschoord
  • jij had geschoord
  • hij/zij/het had geschoord
  • wij hadden geschoord
  • jullie hadden geschoord
  • zij hadden geschoord

Pluscuamperfecto

  • yo había sostenido
  • habías sostenido
  • él/ella había sostenido
  • nosotros habíamos sostenido
  • vosotros habíais sostenido
  • ellos/ellas habían sostenido

Toekomende tijd I

  • ik zal schoren
  • jij zult schoren
  • hij/zij/het zal schoren
  • wij zullen schoren
  • jullie zullen schoren
  • zij zullen schoren

Futuro I

  • yo sostendré
  • sostendrás
  • él/ella sostendrá
  • nosotros sostendremos
  • vosotros sostendréis
  • ellos/ellas sostendrán

Toekomende tijd II

  • ik zal geschoord hebben
  • jij zult geschoord hebben
  • hij/zij/het zal geschoord hebben
  • wij zullen geschoord hebben
  • jullie zullen geschoord hebben
  • zij zullen geschoord hebben

Futuro perfecto

  • yo habré sostenido
  • habrás sostenido
  • él/ella habrá sostenido
  • nosotros habremos sostenido
  • vosotros habréis sostenido
  • ellos/ellas habrán sostenido

Conditionalis I

  • ik zou schoren
  • jij zou schoren
  • hij/zij/het zou schoren
  • wij zouden schoren
  • jullie zouden schoren
  • zij zouden schoren

Condicional

  • yo sostendría
  • sostendrías
  • él/ella sostendría
  • nosotros sostendríamos
  • vosotros sostendríais
  • ellos/ellas sostendrían

Conditionalis II

  • ik zou hebben geschoord
  • jij zou hebben geschoord
  • hij/zij/het zou hebben geschoord
  • wij zouden hebben geschoord
  • jullie zouden hebben geschoord
  • zij zouden hebben geschoord

Condicional perfecto

  • yo habría sostenido
  • habrías sostenido
  • él/ella habría sostenido
  • nosotros habríamos sostenido
  • vosotros habríais sostenido
  • ellos/ellas habrían sostenido

Imperatief

  • jij schoor
  • jullie schoort

Imperativo presente

  • sostén
  • vosotros sostened

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van schoren