Vervoeging van slapen

Vertaling: dormir

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik slaap
  • jij slaapt
  • hij/zij/het slaapt
  • wij slapen
  • jullie slapen
  • zij slapen

Indicativo presente

  • yo duermo
  • duermes
  • él/ella duerme
  • nosotros dormimos
  • vosotros dormís
  • ellos/ellas duermen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik sliep
  • jij sliep
  • hij/zij/het sliep
  • wij sliepen
  • jullie sliepen
  • zij sliepen

Indefinido

  • yo dormí
  • dormiste
  • él/ella durmió
  • nosotros dormimos
  • vosotros dormisteis
  • ellos/ellas durmieron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geslapen
  • jij hebt geslapen
  • hij/zij/het heeft geslapen
  • wij hebben geslapen
  • jullie hebben geslapen
  • zij hebben geslapen

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he dormido
  • has dormido
  • él/ella ha dormido
  • nosotros hemos dormido
  • vosotros habéis dormido
  • ellos/ellas han dormido

Voltooid verleden tijd

  • ik had geslapen
  • jij had geslapen
  • hij/zij/het had geslapen
  • wij hadden geslapen
  • jullie hadden geslapen
  • zij hadden geslapen

Pluscuamperfecto

  • yo había dormido
  • habías dormido
  • él/ella había dormido
  • nosotros habíamos dormido
  • vosotros habíais dormido
  • ellos/ellas habían dormido

Toekomende tijd I

  • ik zal slapen
  • jij zult slapen
  • hij/zij/het zal slapen
  • wij zullen slapen
  • jullie zullen slapen
  • zij zullen slapen

Futuro I

  • yo dormiré
  • dormirás
  • él/ella dormirá
  • nosotros dormiremos
  • vosotros dormiréis
  • ellos/ellas dormirán

Toekomende tijd II

  • ik zal geslapen hebben
  • jij zult geslapen hebben
  • hij/zij/het zal geslapen hebben
  • wij zullen geslapen hebben
  • jullie zullen geslapen hebben
  • zij zullen geslapen hebben

Futuro perfecto

  • yo habré dormido
  • habrás dormido
  • él/ella habrá dormido
  • nosotros habremos dormido
  • vosotros habréis dormido
  • ellos/ellas habrán dormido

Conditionalis I

  • ik zou slapen
  • jij zou slapen
  • hij/zij/het zou slapen
  • wij zouden slapen
  • jullie zouden slapen
  • zij zouden slapen

Condicional

  • yo dormiría
  • dormirías
  • él/ella dormiría
  • nosotros dormiríamos
  • vosotros dormiríais
  • ellos/ellas dormirían

Conditionalis II

  • ik zou hebben geslapen
  • jij zou hebben geslapen
  • hij/zij/het zou hebben geslapen
  • wij zouden hebben geslapen
  • jullie zouden hebben geslapen
  • zij zouden hebben geslapen

Condicional perfecto

  • yo habría dormido
  • habrías dormido
  • él/ella habría dormido
  • nosotros habríamos dormido
  • vosotros habríais dormido
  • ellos/ellas habrían dormido

Imperatief

  • jij slaap
  • jullie slaapt

Imperativo presente

  • duerme
  • vosotros dormid

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van slapen