Vervoeging van sluieren
Onbepaalde wijs (infinitief): sluieren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik sluier
- jij sluiert
- hij/zij/het sluiert
- wij sluieren
- jullie sluieren
- zij sluieren
Indicativo presente
- yo velo
- tú velas
- él/ella vela
- nosotros velamos
- vosotros veláis
- ellos/ellas velan
Onvoltooid verleden tijd
- ik sluierde
- jij sluierde
- hij/zij/het sluierde
- wij sluierden
- jullie sluierden
- zij sluierden
Indefinido
- yo velé
- tú velaste
- él/ella veló
- nosotros velamos
- vosotros velasteis
- ellos/ellas velaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesluierd
- jij hebt gesluierd
- hij/zij/het heeft gesluierd
- wij hebben gesluierd
- jullie hebben gesluierd
- zij hebben gesluierd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he velado
- tú has velado
- él/ella ha velado
- nosotros hemos velado
- vosotros habéis velado
- ellos/ellas han velado
Voltooid verleden tijd
- ik had gesluierd
- jij had gesluierd
- hij/zij/het had gesluierd
- wij hadden gesluierd
- jullie hadden gesluierd
- zij hadden gesluierd
Pluscuamperfecto
- yo había velado
- tú habías velado
- él/ella había velado
- nosotros habíamos velado
- vosotros habíais velado
- ellos/ellas habían velado
Toekomende tijd I
- ik zal sluieren
- jij zult sluieren
- hij/zij/het zal sluieren
- wij zullen sluieren
- jullie zullen sluieren
- zij zullen sluieren
Futuro I
- yo velaré
- tú velarás
- él/ella velará
- nosotros velaremos
- vosotros velaréis
- ellos/ellas velarán
Toekomende tijd II
- ik zal gesluierd hebben
- jij zult gesluierd hebben
- hij/zij/het zal gesluierd hebben
- wij zullen gesluierd hebben
- jullie zullen gesluierd hebben
- zij zullen gesluierd hebben
Futuro perfecto
- yo habré velado
- tú habrás velado
- él/ella habrá velado
- nosotros habremos velado
- vosotros habréis velado
- ellos/ellas habrán velado
Conditionalis I
- ik zou sluieren
- jij zou sluieren
- hij/zij/het zou sluieren
- wij zouden sluieren
- jullie zouden sluieren
- zij zouden sluieren
Condicional
- yo velaría
- tú velarías
- él/ella velaría
- nosotros velaríamos
- vosotros velaríais
- ellos/ellas velarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gesluierd
- jij zou hebben gesluierd
- hij/zij/het zou hebben gesluierd
- wij zouden hebben gesluierd
- jullie zouden hebben gesluierd
- zij zouden hebben gesluierd
Condicional perfecto
- yo habría velado
- tú habrías velado
- él/ella habría velado
- nosotros habríamos velado
- vosotros habríais velado
- ellos/ellas habrían velado
Imperatief
- jij sluier
- jullie sluiert
Imperativo presente
- tú vela
- vosotros velad