Vervoeging van spruiten
Onbepaalde wijs (infinitief): spruiten
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik spruit
- jij spruit
- hij/zij/het spruit
- wij spruiten
- jullie spruiten
- zij spruiten
Indicativo presente
- yo nazco
- tú naces
- él/ella nace
- nosotros nacemos
- vosotros nacéis
- ellos/ellas nacen
Onvoltooid verleden tijd
- ik sproot
- jij sproot
- hij/zij/het sproot
- wij sproten
- jullie sproten
- zij sproten
Indefinido
- yo nací
- tú naciste
- él/ella nació
- nosotros nacimos
- vosotros nacisteis
- ellos/ellas nacieron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben gesproten
- jij bent gesproten
- hij/zij/het is gesproten
- wij zijn gesproten
- jullie zijn gesproten
- zij zijn gesproten
Pretérito perfecto compuesto
- yo he nacido
- tú has nacido
- él/ella ha nacido
- nosotros hemos nacido
- vosotros habéis nacido
- ellos/ellas han nacido
Voltooid verleden tijd
- ik was gesproten
- jij was gesproten
- hij/zij/het was gesproten
- wij waren gesproten
- jullie waren gesproten
- zij waren gesproten
Pluscuamperfecto
- yo había nacido
- tú habías nacido
- él/ella había nacido
- nosotros habíamos nacido
- vosotros habíais nacido
- ellos/ellas habían nacido
Toekomende tijd I
- ik zal spruiten
- jij zult spruiten
- hij/zij/het zal spruiten
- wij zullen spruiten
- jullie zullen spruiten
- zij zullen spruiten
Futuro I
- yo naceré
- tú nacerás
- él/ella nacerá
- nosotros naceremos
- vosotros naceréis
- ellos/ellas nacerán
Toekomende tijd II
- ik zal gesproten zijn
- jij zult gesproten zijn
- hij/zij/het zal gesproten zijn
- wij zullen gesproten zijn
- jullie zullen gesproten zijn
- zij zullen gesproten zijn
Futuro perfecto
- yo habré nacido
- tú habrás nacido
- él/ella habrá nacido
- nosotros habremos nacido
- vosotros habréis nacido
- ellos/ellas habrán nacido
Conditionalis I
- ik zou spruiten
- jij zou spruiten
- hij/zij/het zou spruiten
- wij zouden spruiten
- jullie zouden spruiten
- zij zouden spruiten
Condicional
- yo nacería
- tú nacerías
- él/ella nacería
- nosotros naceríamos
- vosotros naceríais
- ellos/ellas nacerían
Conditionalis II
- ik zou zijn gesproten
- jij zou zijn gesproten
- hij/zij/het zou zijn gesproten
- wij zouden zijn gesproten
- jullie zouden zijn gesproten
- zij zouden zijn gesproten
Condicional perfecto
- yo habría nacido
- tú habrías nacido
- él/ella habría nacido
- nosotros habríamos nacido
- vosotros habríais nacido
- ellos/ellas habrían nacido
Imperatief
- jij spruit
- jullie spruit
Imperativo presente
- tú nace
- vosotros naced