Vervoeging van strelen

Vertaling: acariciar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik streel
  • jij streelt
  • hij/zij/het streelt
  • wij strelen
  • jullie strelen
  • zij strelen

Indicativo presente

  • yo acaricio
  • acaricias
  • él/ella acaricia
  • nosotros acariciamos
  • vosotros acariciáis
  • ellos/ellas acarician

Onvoltooid verleden tijd

  • ik streelde
  • jij streelde
  • hij/zij/het streelde
  • wij streelden
  • jullie streelden
  • zij streelden

Indefinido

  • yo acaricié
  • acariciaste
  • él/ella acarició
  • nosotros acariciamos
  • vosotros acariciasteis
  • ellos/ellas acariciaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gestreeld
  • jij hebt gestreeld
  • hij/zij/het heeft gestreeld
  • wij hebben gestreeld
  • jullie hebben gestreeld
  • zij hebben gestreeld

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he acariciado
  • has acariciado
  • él/ella ha acariciado
  • nosotros hemos acariciado
  • vosotros habéis acariciado
  • ellos/ellas han acariciado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gestreeld
  • jij had gestreeld
  • hij/zij/het had gestreeld
  • wij hadden gestreeld
  • jullie hadden gestreeld
  • zij hadden gestreeld

Pluscuamperfecto

  • yo había acariciado
  • habías acariciado
  • él/ella había acariciado
  • nosotros habíamos acariciado
  • vosotros habíais acariciado
  • ellos/ellas habían acariciado

Toekomende tijd I

  • ik zal strelen
  • jij zult strelen
  • hij/zij/het zal strelen
  • wij zullen strelen
  • jullie zullen strelen
  • zij zullen strelen

Futuro I

  • yo acariciaré
  • acariciarás
  • él/ella acariciará
  • nosotros acariciaremos
  • vosotros acariciaréis
  • ellos/ellas acariciarán

Toekomende tijd II

  • ik zal gestreeld hebben
  • jij zult gestreeld hebben
  • hij/zij/het zal gestreeld hebben
  • wij zullen gestreeld hebben
  • jullie zullen gestreeld hebben
  • zij zullen gestreeld hebben

Futuro perfecto

  • yo habré acariciado
  • habrás acariciado
  • él/ella habrá acariciado
  • nosotros habremos acariciado
  • vosotros habréis acariciado
  • ellos/ellas habrán acariciado

Conditionalis I

  • ik zou strelen
  • jij zou strelen
  • hij/zij/het zou strelen
  • wij zouden strelen
  • jullie zouden strelen
  • zij zouden strelen

Condicional

  • yo acariciaría
  • acariciarías
  • él/ella acariciaría
  • nosotros acariciaríamos
  • vosotros acariciaríais
  • ellos/ellas acariciarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gestreeld
  • jij zou hebben gestreeld
  • hij/zij/het zou hebben gestreeld
  • wij zouden hebben gestreeld
  • jullie zouden hebben gestreeld
  • zij zouden hebben gestreeld

Condicional perfecto

  • yo habría acariciado
  • habrías acariciado
  • él/ella habría acariciado
  • nosotros habríamos acariciado
  • vosotros habríais acariciado
  • ellos/ellas habrían acariciado

Imperatief

  • jij streel
  • jullie streelt

Imperativo presente

  • acaricia
  • vosotros acariciad