Vervoeging van strooien
Onbepaalde wijs (infinitief): strooien
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik strooi
- jij strooit
- hij/zij/het strooit
- wij strooien
- jullie strooien
- zij strooien
Indicativo presente
- yo desparramo
- tú desparramas
- él/ella desparrama
- nosotros desparramamos
- vosotros desparramáis
- ellos/ellas desparraman
Onvoltooid verleden tijd
- ik strooide
- jij strooide
- hij/zij/het strooide
- wij strooiden
- jullie strooiden
- zij strooiden
Indefinido
- yo desparramé
- tú desparramaste
- él/ella desparramó
- nosotros desparramamos
- vosotros desparramasteis
- ellos/ellas desparramaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gestrooid
- jij hebt gestrooid
- hij/zij/het heeft gestrooid
- wij hebben gestrooid
- jullie hebben gestrooid
- zij hebben gestrooid
Pretérito perfecto compuesto
- yo he desparramado
- tú has desparramado
- él/ella ha desparramado
- nosotros hemos desparramado
- vosotros habéis desparramado
- ellos/ellas han desparramado
Voltooid verleden tijd
- ik had gestrooid
- jij had gestrooid
- hij/zij/het had gestrooid
- wij hadden gestrooid
- jullie hadden gestrooid
- zij hadden gestrooid
Pluscuamperfecto
- yo había desparramado
- tú habías desparramado
- él/ella había desparramado
- nosotros habíamos desparramado
- vosotros habíais desparramado
- ellos/ellas habían desparramado
Toekomende tijd I
- ik zal strooien
- jij zult strooien
- hij/zij/het zal strooien
- wij zullen strooien
- jullie zullen strooien
- zij zullen strooien
Futuro I
- yo desparramaré
- tú desparramarás
- él/ella desparramará
- nosotros desparramaremos
- vosotros desparramaréis
- ellos/ellas desparramarán
Toekomende tijd II
- ik zal gestrooid hebben
- jij zult gestrooid hebben
- hij/zij/het zal gestrooid hebben
- wij zullen gestrooid hebben
- jullie zullen gestrooid hebben
- zij zullen gestrooid hebben
Futuro perfecto
- yo habré desparramado
- tú habrás desparramado
- él/ella habrá desparramado
- nosotros habremos desparramado
- vosotros habréis desparramado
- ellos/ellas habrán desparramado
Conditionalis I
- ik zou strooien
- jij zou strooien
- hij/zij/het zou strooien
- wij zouden strooien
- jullie zouden strooien
- zij zouden strooien
Condicional
- yo desparramaría
- tú desparramarías
- él/ella desparramaría
- nosotros desparramaríamos
- vosotros desparramaríais
- ellos/ellas desparramarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gestrooid
- jij zou hebben gestrooid
- hij/zij/het zou hebben gestrooid
- wij zouden hebben gestrooid
- jullie zouden hebben gestrooid
- zij zouden hebben gestrooid
Condicional perfecto
- yo habría desparramado
- tú habrías desparramado
- él/ella habría desparramado
- nosotros habríamos desparramado
- vosotros habríais desparramado
- ellos/ellas habrían desparramado
Imperatief
- jij strooi
- jullie strooit
Imperativo presente
- tú desparrama
- vosotros desparramad