Vervoeging van tafelen
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik tafel
- jij tafelt
- hij/zij/het tafelt
- wij tafelen
- jullie tafelen
- zij tafelen
Onvoltooid verleden tijd
- ik tafelde
- jij tafelde
- hij/zij/het tafelde
- wij tafelden
- jullie tafelden
- zij tafelden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getafeld
- jij hebt getafeld
- hij/zij/het heeft getafeld
- wij hebben getafeld
- jullie hebben getafeld
- zij hebben getafeld
Voltooid verleden tijd
- ik had getafeld
- jij had getafeld
- hij/zij/het had getafeld
- wij hadden getafeld
- jullie hadden getafeld
- zij hadden getafeld
Toekomende tijd I
- ik zal tafelen
- jij zult tafelen
- hij/zij/het zal tafelen
- wij zullen tafelen
- jullie zullen tafelen
- zij zullen tafelen
Toekomende tijd II
- ik zal getafeld hebben
- jij zult getafeld hebben
- hij/zij/het zal getafeld hebben
- wij zullen getafeld hebben
- jullie zullen getafeld hebben
- zij zullen getafeld hebben
Conditionalis I
- ik zou tafelen
- jij zou tafelen
- hij/zij/het zou tafelen
- wij zouden tafelen
- jullie zouden tafelen
- zij zouden tafelen
Conditionalis II
- ik zou hebben getafeld
- jij zou hebben getafeld
- hij/zij/het zou hebben getafeld
- wij zouden hebben getafeld
- jullie zouden hebben getafeld
- zij zouden hebben getafeld
Imperatief
- jij tafel
- jullie tafelt