Vervoeging van tergen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik terg
- jij tergt
- hij/zij/het tergt
- wij tergen
- jullie tergen
- zij tergen
Indicativo presente
- yo provoco
- tú provocas
- él/ella provoca
- nosotros provocamos
- vosotros provocáis
- ellos/ellas provocan
Onvoltooid verleden tijd
- ik tergde
- jij tergde
- hij/zij/het tergde
- wij tergden
- jullie tergden
- zij tergden
Indefinido
- yo provoqué
- tú provocaste
- él/ella provocó
- nosotros provocamos
- vosotros provocasteis
- ellos/ellas provocaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getergd
- jij hebt getergd
- hij/zij/het heeft getergd
- wij hebben getergd
- jullie hebben getergd
- zij hebben getergd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he provocado
- tú has provocado
- él/ella ha provocado
- nosotros hemos provocado
- vosotros habéis provocado
- ellos/ellas han provocado
Voltooid verleden tijd
- ik had getergd
- jij had getergd
- hij/zij/het had getergd
- wij hadden getergd
- jullie hadden getergd
- zij hadden getergd
Pluscuamperfecto
- yo había provocado
- tú habías provocado
- él/ella había provocado
- nosotros habíamos provocado
- vosotros habíais provocado
- ellos/ellas habían provocado
Toekomende tijd I
- ik zal tergen
- jij zult tergen
- hij/zij/het zal tergen
- wij zullen tergen
- jullie zullen tergen
- zij zullen tergen
Futuro I
- yo provocaré
- tú provocarás
- él/ella provocará
- nosotros provocaremos
- vosotros provocaréis
- ellos/ellas provocarán
Toekomende tijd II
- ik zal getergd hebben
- jij zult getergd hebben
- hij/zij/het zal getergd hebben
- wij zullen getergd hebben
- jullie zullen getergd hebben
- zij zullen getergd hebben
Futuro perfecto
- yo habré provocado
- tú habrás provocado
- él/ella habrá provocado
- nosotros habremos provocado
- vosotros habréis provocado
- ellos/ellas habrán provocado
Conditionalis I
- ik zou tergen
- jij zou tergen
- hij/zij/het zou tergen
- wij zouden tergen
- jullie zouden tergen
- zij zouden tergen
Condicional
- yo provocaría
- tú provocarías
- él/ella provocaría
- nosotros provocaríamos
- vosotros provocaríais
- ellos/ellas provocarían
Conditionalis II
- ik zou hebben getergd
- jij zou hebben getergd
- hij/zij/het zou hebben getergd
- wij zouden hebben getergd
- jullie zouden hebben getergd
- zij zouden hebben getergd
Condicional perfecto
- yo habría provocado
- tú habrías provocado
- él/ella habría provocado
- nosotros habríamos provocado
- vosotros habríais provocado
- ellos/ellas habrían provocado
Imperatief
- jij terg
- jullie tergt
Imperativo presente
- tú provoca
- vosotros provocad