Vervoeging van terugsturen
Onbepaalde wijs (infinitief): terugsturen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik stuur terug
- jij stuurt terug
- hij/zij/het stuurt terug
- wij sturen terug
- jullie sturen terug
- zij sturen terug
Indicativo presente
- yo devuelvo
- tú devuelves
- él/ella devuelve
- nosotros devolvemos
- vosotros devolvéis
- ellos/ellas devuelven
Onvoltooid verleden tijd
- ik stuurde terug
- jij stuurde terug
- hij/zij/het stuurde terug
- wij stuurden terug
- jullie stuurden terug
- zij stuurden terug
Indefinido
- yo devolví
- tú devolviste
- él/ella devolvió
- nosotros devolvimos
- vosotros devolvisteis
- ellos/ellas devolvieron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb teruggestuurd
- jij hebt teruggestuurd
- hij/zij/het heeft teruggestuurd
- wij hebben teruggestuurd
- jullie hebben teruggestuurd
- zij hebben teruggestuurd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he devuelto
- tú has devuelto
- él/ella ha devuelto
- nosotros hemos devuelto
- vosotros habéis devuelto
- ellos/ellas han devuelto
Voltooid verleden tijd
- ik had teruggestuurd
- jij had teruggestuurd
- hij/zij/het had teruggestuurd
- wij hadden teruggestuurd
- jullie hadden teruggestuurd
- zij hadden teruggestuurd
Pluscuamperfecto
- yo había devuelto
- tú habías devuelto
- él/ella había devuelto
- nosotros habíamos devuelto
- vosotros habíais devuelto
- ellos/ellas habían devuelto
Toekomende tijd I
- ik zal terugsturen
- jij zult terugsturen
- hij/zij/het zal terugsturen
- wij zullen terugsturen
- jullie zullen terugsturen
- zij zullen terugsturen
Futuro I
- yo devolveré
- tú devolverás
- él/ella devolverá
- nosotros devolveremos
- vosotros devolveréis
- ellos/ellas devolverán
Toekomende tijd II
- ik zal teruggestuurd hebben
- jij zult teruggestuurd hebben
- hij/zij/het zal teruggestuurd hebben
- wij zullen teruggestuurd hebben
- jullie zullen teruggestuurd hebben
- zij zullen teruggestuurd hebben
Futuro perfecto
- yo habré devuelto
- tú habrás devuelto
- él/ella habrá devuelto
- nosotros habremos devuelto
- vosotros habréis devuelto
- ellos/ellas habrán devuelto
Conditionalis I
- ik zou terugsturen
- jij zou terugsturen
- hij/zij/het zou terugsturen
- wij zouden terugsturen
- jullie zouden terugsturen
- zij zouden terugsturen
Condicional
- yo devolvería
- tú devolverías
- él/ella devolvería
- nosotros devolveríamos
- vosotros devolveríais
- ellos/ellas devolverían
Conditionalis II
- ik zou hebben teruggestuurd
- jij zou hebben teruggestuurd
- hij/zij/het zou hebben teruggestuurd
- wij zouden hebben teruggestuurd
- jullie zouden hebben teruggestuurd
- zij zouden hebben teruggestuurd
Condicional perfecto
- yo habría devuelto
- tú habrías devuelto
- él/ella habría devuelto
- nosotros habríamos devuelto
- vosotros habríais devuelto
- ellos/ellas habrían devuelto
Imperatief
- jij stuur terug
- jullie stuurt terug
Imperativo presente
- tú devuelve
- vosotros devolved