Vervoeging van tintelen
Onbepaalde wijs (infinitief): tintelen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik tintel
- jij tintelt
- hij/zij/het tintelt
- wij tintelen
- jullie tintelen
- zij tintelen
Indicativo presente
- yo espumo
- tú espumas
- él/ella espuma
- nosotros espumamos
- vosotros espumáis
- ellos/ellas espuman
Onvoltooid verleden tijd
- ik tintelde
- jij tintelde
- hij/zij/het tintelde
- wij tintelden
- jullie tintelden
- zij tintelden
Indefinido
- yo espumé
- tú espumaste
- él/ella espumó
- nosotros espumamos
- vosotros espumasteis
- ellos/ellas espumaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getinteld
- jij hebt getinteld
- hij/zij/het heeft getinteld
- wij hebben getinteld
- jullie hebben getinteld
- zij hebben getinteld
Pretérito perfecto compuesto
- yo he espumado
- tú has espumado
- él/ella ha espumado
- nosotros hemos espumado
- vosotros habéis espumado
- ellos/ellas han espumado
Voltooid verleden tijd
- ik had getinteld
- jij had getinteld
- hij/zij/het had getinteld
- wij hadden getinteld
- jullie hadden getinteld
- zij hadden getinteld
Pluscuamperfecto
- yo había espumado
- tú habías espumado
- él/ella había espumado
- nosotros habíamos espumado
- vosotros habíais espumado
- ellos/ellas habían espumado
Toekomende tijd I
- ik zal tintelen
- jij zult tintelen
- hij/zij/het zal tintelen
- wij zullen tintelen
- jullie zullen tintelen
- zij zullen tintelen
Futuro I
- yo espumaré
- tú espumarás
- él/ella espumará
- nosotros espumaremos
- vosotros espumaréis
- ellos/ellas espumarán
Toekomende tijd II
- ik zal getinteld hebben
- jij zult getinteld hebben
- hij/zij/het zal getinteld hebben
- wij zullen getinteld hebben
- jullie zullen getinteld hebben
- zij zullen getinteld hebben
Futuro perfecto
- yo habré espumado
- tú habrás espumado
- él/ella habrá espumado
- nosotros habremos espumado
- vosotros habréis espumado
- ellos/ellas habrán espumado
Conditionalis I
- ik zou tintelen
- jij zou tintelen
- hij/zij/het zou tintelen
- wij zouden tintelen
- jullie zouden tintelen
- zij zouden tintelen
Condicional
- yo espumaría
- tú espumarías
- él/ella espumaría
- nosotros espumaríamos
- vosotros espumaríais
- ellos/ellas espumarían
Conditionalis II
- ik zou hebben getinteld
- jij zou hebben getinteld
- hij/zij/het zou hebben getinteld
- wij zouden hebben getinteld
- jullie zouden hebben getinteld
- zij zouden hebben getinteld
Condicional perfecto
- yo habría espumado
- tú habrías espumado
- él/ella habría espumado
- nosotros habríamos espumado
- vosotros habríais espumado
- ellos/ellas habrían espumado
Imperatief
- jij tintel
- jullie tintelt
Imperativo presente
- tú espuma
- vosotros espumad