Vervoeging van toebehoren
Onbepaalde wijs (infinitief): toebehoren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik behoor toe
- jij behoort toe
- hij/zij/het behoort toe
- wij behoren toe
- jullie behoren toe
- zij behoren toe
Indicativo presente
- yo pertenezco
- tú perteneces
- él/ella pertenece
- nosotros pertenecemos
- vosotros pertenecéis
- ellos/ellas pertenecen
Onvoltooid verleden tijd
- ik behoorde toe
- jij behoorde toe
- hij/zij/het behoorde toe
- wij behoorden toe
- jullie behoorden toe
- zij behoorden toe
Indefinido
- yo pertenecí
- tú perteneciste
- él/ella perteneció
- nosotros pertenecimos
- vosotros pertenecisteis
- ellos/ellas pertenecieron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb toebehoord
- jij hebt toebehoord
- hij/zij/het heeft toebehoord
- wij hebben toebehoord
- jullie hebben toebehoord
- zij hebben toebehoord
Pretérito perfecto compuesto
- yo he pertenecido
- tú has pertenecido
- él/ella ha pertenecido
- nosotros hemos pertenecido
- vosotros habéis pertenecido
- ellos/ellas han pertenecido
Voltooid verleden tijd
- ik had toebehoord
- jij had toebehoord
- hij/zij/het had toebehoord
- wij hadden toebehoord
- jullie hadden toebehoord
- zij hadden toebehoord
Pluscuamperfecto
- yo había pertenecido
- tú habías pertenecido
- él/ella había pertenecido
- nosotros habíamos pertenecido
- vosotros habíais pertenecido
- ellos/ellas habían pertenecido
Toekomende tijd I
- ik zal toebehoren
- jij zult toebehoren
- hij/zij/het zal toebehoren
- wij zullen toebehoren
- jullie zullen toebehoren
- zij zullen toebehoren
Futuro I
- yo perteneceré
- tú pertenecerás
- él/ella pertenecerá
- nosotros perteneceremos
- vosotros perteneceréis
- ellos/ellas pertenecerán
Toekomende tijd II
- ik zal toebehoord hebben
- jij zult toebehoord hebben
- hij/zij/het zal toebehoord hebben
- wij zullen toebehoord hebben
- jullie zullen toebehoord hebben
- zij zullen toebehoord hebben
Futuro perfecto
- yo habré pertenecido
- tú habrás pertenecido
- él/ella habrá pertenecido
- nosotros habremos pertenecido
- vosotros habréis pertenecido
- ellos/ellas habrán pertenecido
Conditionalis I
- ik zou toebehoren
- jij zou toebehoren
- hij/zij/het zou toebehoren
- wij zouden toebehoren
- jullie zouden toebehoren
- zij zouden toebehoren
Condicional
- yo pertenecería
- tú pertenecerías
- él/ella pertenecería
- nosotros perteneceríamos
- vosotros perteneceríais
- ellos/ellas pertenecerían
Conditionalis II
- ik zou hebben toebehoord
- jij zou hebben toebehoord
- hij/zij/het zou hebben toebehoord
- wij zouden hebben toebehoord
- jullie zouden hebben toebehoord
- zij zouden hebben toebehoord
Condicional perfecto
- yo habría pertenecido
- tú habrías pertenecido
- él/ella habría pertenecido
- nosotros habríamos pertenecido
- vosotros habríais pertenecido
- ellos/ellas habrían pertenecido
Imperatief
- jij behoor toe
- jullie behoort toe
Imperativo presente
- tú pertenece
- vosotros perteneced