Vervoeging van tutoyeren
Onbepaalde wijs (infinitief): tutoyeren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik tutoyeer
- jij tutoyeert
- hij/zij/het tutoyeert
- wij tutoyeren
- jullie tutoyeren
- zij tutoyeren
Indicativo presente
- yo tuteo
- tú tuteas
- él/ella tutea
- nosotros tuteamos
- vosotros tuteáis
- ellos/ellas tutean
Onvoltooid verleden tijd
- ik tutoyeerde
- jij tutoyeerde
- hij/zij/het tutoyeerde
- wij tutoyeerden
- jullie tutoyeerden
- zij tutoyeerden
Indefinido
- yo tuteé
- tú tuteaste
- él/ella tuteó
- nosotros tuteamos
- vosotros tuteasteis
- ellos/ellas tutearon
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getutoyeerd
- jij hebt getutoyeerd
- hij/zij/het heeft getutoyeerd
- wij hebben getutoyeerd
- jullie hebben getutoyeerd
- zij hebben getutoyeerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he tuteado
- tú has tuteado
- él/ella ha tuteado
- nosotros hemos tuteado
- vosotros habéis tuteado
- ellos/ellas han tuteado
Voltooid verleden tijd
- ik had getutoyeerd
- jij had getutoyeerd
- hij/zij/het had getutoyeerd
- wij hadden getutoyeerd
- jullie hadden getutoyeerd
- zij hadden getutoyeerd
Pluscuamperfecto
- yo había tuteado
- tú habías tuteado
- él/ella había tuteado
- nosotros habíamos tuteado
- vosotros habíais tuteado
- ellos/ellas habían tuteado
Toekomende tijd I
- ik zal tutoyeren
- jij zult tutoyeren
- hij/zij/het zal tutoyeren
- wij zullen tutoyeren
- jullie zullen tutoyeren
- zij zullen tutoyeren
Futuro I
- yo tutearé
- tú tutearás
- él/ella tuteará
- nosotros tutearemos
- vosotros tutearéis
- ellos/ellas tutearán
Toekomende tijd II
- ik zal getutoyeerd hebben
- jij zult getutoyeerd hebben
- hij/zij/het zal getutoyeerd hebben
- wij zullen getutoyeerd hebben
- jullie zullen getutoyeerd hebben
- zij zullen getutoyeerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré tuteado
- tú habrás tuteado
- él/ella habrá tuteado
- nosotros habremos tuteado
- vosotros habréis tuteado
- ellos/ellas habrán tuteado
Conditionalis I
- ik zou tutoyeren
- jij zou tutoyeren
- hij/zij/het zou tutoyeren
- wij zouden tutoyeren
- jullie zouden tutoyeren
- zij zouden tutoyeren
Condicional
- yo tutearía
- tú tutearías
- él/ella tutearía
- nosotros tutearíamos
- vosotros tutearíais
- ellos/ellas tutearían
Conditionalis II
- ik zou hebben getutoyeerd
- jij zou hebben getutoyeerd
- hij/zij/het zou hebben getutoyeerd
- wij zouden hebben getutoyeerd
- jullie zouden hebben getutoyeerd
- zij zouden hebben getutoyeerd
Condicional perfecto
- yo habría tuteado
- tú habrías tuteado
- él/ella habría tuteado
- nosotros habríamos tuteado
- vosotros habríais tuteado
- ellos/ellas habrían tuteado
Imperatief
- jij tutoyeer
- jullie tutoyeert
Imperativo presente
- tú tutea
- vosotros tutead