Vervoeging van uitschieten

Onbepaalde wijs (infinitief): uitschieten

Vertaling: abotonar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik schiet uit
  • jij schiet uit
  • hij/zij/het schiet uit
  • wij schieten uit
  • jullie schieten uit
  • zij schieten uit

Indicativo presente

  • yo abotono
  • abotonas
  • él/ella abotona
  • nosotros abotonamos
  • vosotros abotonáis
  • ellos/ellas abotonan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik schoot uit
  • jij schoot uit
  • hij/zij/het schoot uit
  • wij schoten uit
  • jullie schoten uit
  • zij schoten uit

Indefinido

  • yo abotoné
  • abotonaste
  • él/ella abotonó
  • nosotros abotonamos
  • vosotros abotonasteis
  • ellos/ellas abotonaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitgeschoten
  • jij hebt uitgeschoten
  • hij/zij/het heeft uitgeschoten
  • wij hebben uitgeschoten
  • jullie hebben uitgeschoten
  • zij hebben uitgeschoten

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he abotonado
  • has abotonado
  • él/ella ha abotonado
  • nosotros hemos abotonado
  • vosotros habéis abotonado
  • ellos/ellas han abotonado

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitgeschoten
  • jij had uitgeschoten
  • hij/zij/het had uitgeschoten
  • wij hadden uitgeschoten
  • jullie hadden uitgeschoten
  • zij hadden uitgeschoten

Pluscuamperfecto

  • yo había abotonado
  • habías abotonado
  • él/ella había abotonado
  • nosotros habíamos abotonado
  • vosotros habíais abotonado
  • ellos/ellas habían abotonado

Toekomende tijd I

  • ik zal uitschieten
  • jij zult uitschieten
  • hij/zij/het zal uitschieten
  • wij zullen uitschieten
  • jullie zullen uitschieten
  • zij zullen uitschieten

Futuro I

  • yo abotonaré
  • abotonarás
  • él/ella abotonará
  • nosotros abotonaremos
  • vosotros abotonaréis
  • ellos/ellas abotonarán

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgeschoten hebben
  • jij zult uitgeschoten hebben
  • hij/zij/het zal uitgeschoten hebben
  • wij zullen uitgeschoten hebben
  • jullie zullen uitgeschoten hebben
  • zij zullen uitgeschoten hebben

Futuro perfecto

  • yo habré abotonado
  • habrás abotonado
  • él/ella habrá abotonado
  • nosotros habremos abotonado
  • vosotros habréis abotonado
  • ellos/ellas habrán abotonado

Conditionalis I

  • ik zou uitschieten
  • jij zou uitschieten
  • hij/zij/het zou uitschieten
  • wij zouden uitschieten
  • jullie zouden uitschieten
  • zij zouden uitschieten

Condicional

  • yo abotonaría
  • abotonarías
  • él/ella abotonaría
  • nosotros abotonaríamos
  • vosotros abotonaríais
  • ellos/ellas abotonarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitgeschoten
  • jij zou hebben uitgeschoten
  • hij/zij/het zou hebben uitgeschoten
  • wij zouden hebben uitgeschoten
  • jullie zouden hebben uitgeschoten
  • zij zouden hebben uitgeschoten

Condicional perfecto

  • yo habría abotonado
  • habrías abotonado
  • él/ella habría abotonado
  • nosotros habríamos abotonado
  • vosotros habríais abotonado
  • ellos/ellas habrían abotonado

Imperatief

  • jij schiet uit
  • jullie schiet uit

Imperativo presente

  • abotona
  • vosotros abotonad

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van uitschieten