Vervoeging van uittrekken
Onbepaalde wijs (infinitief): uittrekken
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik trek uit
- jij trekt uit
- hij/zij/het trekt uit
- wij trekken uit
- jullie trekken uit
- zij trekken uit
Indicativo presente
- yo destino
- tú destinas
- él/ella destina
- nosotros destinamos
- vosotros destináis
- ellos/ellas destinan
Onvoltooid verleden tijd
- ik trok uit
- jij trok uit
- hij/zij/het trok uit
- wij trokken uit
- jullie trokken uit
- zij trokken uit
Indefinido
- yo destiné
- tú destinaste
- él/ella destinó
- nosotros destinamos
- vosotros destinasteis
- ellos/ellas destinaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgetrokken
- jij hebt uitgetrokken
- hij/zij/het heeft uitgetrokken
- wij hebben uitgetrokken
- jullie hebben uitgetrokken
- zij hebben uitgetrokken
Pretérito perfecto compuesto
- yo he destinado
- tú has destinado
- él/ella ha destinado
- nosotros hemos destinado
- vosotros habéis destinado
- ellos/ellas han destinado
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgetrokken
- jij had uitgetrokken
- hij/zij/het had uitgetrokken
- wij hadden uitgetrokken
- jullie hadden uitgetrokken
- zij hadden uitgetrokken
Pluscuamperfecto
- yo había destinado
- tú habías destinado
- él/ella había destinado
- nosotros habíamos destinado
- vosotros habíais destinado
- ellos/ellas habían destinado
Toekomende tijd I
- ik zal uittrekken
- jij zult uittrekken
- hij/zij/het zal uittrekken
- wij zullen uittrekken
- jullie zullen uittrekken
- zij zullen uittrekken
Futuro I
- yo destinaré
- tú destinarás
- él/ella destinará
- nosotros destinaremos
- vosotros destinaréis
- ellos/ellas destinarán
Toekomende tijd II
- ik zal uitgetrokken hebben
- jij zult uitgetrokken hebben
- hij/zij/het zal uitgetrokken hebben
- wij zullen uitgetrokken hebben
- jullie zullen uitgetrokken hebben
- zij zullen uitgetrokken hebben
Futuro perfecto
- yo habré destinado
- tú habrás destinado
- él/ella habrá destinado
- nosotros habremos destinado
- vosotros habréis destinado
- ellos/ellas habrán destinado
Conditionalis I
- ik zou uittrekken
- jij zou uittrekken
- hij/zij/het zou uittrekken
- wij zouden uittrekken
- jullie zouden uittrekken
- zij zouden uittrekken
Condicional
- yo destinaría
- tú destinarías
- él/ella destinaría
- nosotros destinaríamos
- vosotros destinaríais
- ellos/ellas destinarían
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgetrokken
- jij zou hebben uitgetrokken
- hij/zij/het zou hebben uitgetrokken
- wij zouden hebben uitgetrokken
- jullie zouden hebben uitgetrokken
- zij zouden hebben uitgetrokken
Condicional perfecto
- yo habría destinado
- tú habrías destinado
- él/ella habría destinado
- nosotros habríamos destinado
- vosotros habríais destinado
- ellos/ellas habrían destinado
Imperatief
- jij trek uit
- jullie trekt uit
Imperativo presente
- tú destina
- vosotros destinad