Vervoeging van usurperen

Vertaling: usurpar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik usurpeer
  • jij usurpeert
  • hij/zij/het usurpeert
  • wij usurperen
  • jullie usurperen
  • zij usurperen

Indicativo presente

  • yo usurpo
  • usurpas
  • él/ella usurpa
  • nosotros usurpamos
  • vosotros usurpáis
  • ellos/ellas usurpan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik usurpeerde
  • jij usurpeerde
  • hij/zij/het usurpeerde
  • wij usurpeerden
  • jullie usurpeerden
  • zij usurpeerden

Indefinido

  • yo usurpé
  • usurpaste
  • él/ella usurpó
  • nosotros usurpamos
  • vosotros usurpasteis
  • ellos/ellas usurparon

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geüsurpeerd
  • jij hebt geüsurpeerd
  • hij/zij/het heeft geüsurpeerd
  • wij hebben geüsurpeerd
  • jullie hebben geüsurpeerd
  • zij hebben geüsurpeerd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he usurpado
  • has usurpado
  • él/ella ha usurpado
  • nosotros hemos usurpado
  • vosotros habéis usurpado
  • ellos/ellas han usurpado

Voltooid verleden tijd

  • ik had geüsurpeerd
  • jij had geüsurpeerd
  • hij/zij/het had geüsurpeerd
  • wij hadden geüsurpeerd
  • jullie hadden geüsurpeerd
  • zij hadden geüsurpeerd

Pluscuamperfecto

  • yo había usurpado
  • habías usurpado
  • él/ella había usurpado
  • nosotros habíamos usurpado
  • vosotros habíais usurpado
  • ellos/ellas habían usurpado

Toekomende tijd I

  • ik zal usurperen
  • jij zult usurperen
  • hij/zij/het zal usurperen
  • wij zullen usurperen
  • jullie zullen usurperen
  • zij zullen usurperen

Futuro I

  • yo usurparé
  • usurparás
  • él/ella usurpará
  • nosotros usurparemos
  • vosotros usurparéis
  • ellos/ellas usurparán

Toekomende tijd II

  • ik zal geüsurpeerd hebben
  • jij zult geüsurpeerd hebben
  • hij/zij/het zal geüsurpeerd hebben
  • wij zullen geüsurpeerd hebben
  • jullie zullen geüsurpeerd hebben
  • zij zullen geüsurpeerd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré usurpado
  • habrás usurpado
  • él/ella habrá usurpado
  • nosotros habremos usurpado
  • vosotros habréis usurpado
  • ellos/ellas habrán usurpado

Conditionalis I

  • ik zou usurperen
  • jij zou usurperen
  • hij/zij/het zou usurperen
  • wij zouden usurperen
  • jullie zouden usurperen
  • zij zouden usurperen

Condicional

  • yo usurparía
  • usurparías
  • él/ella usurparía
  • nosotros usurparíamos
  • vosotros usurparíais
  • ellos/ellas usurparían

Conditionalis II

  • ik zou hebben geüsurpeerd
  • jij zou hebben geüsurpeerd
  • hij/zij/het zou hebben geüsurpeerd
  • wij zouden hebben geüsurpeerd
  • jullie zouden hebben geüsurpeerd
  • zij zouden hebben geüsurpeerd

Condicional perfecto

  • yo habría usurpado
  • habrías usurpado
  • él/ella habría usurpado
  • nosotros habríamos usurpado
  • vosotros habríais usurpado
  • ellos/ellas habrían usurpado

Imperatief

  • jij usurpeer
  • jullie usurpeert

Imperativo presente

  • usurpa
  • vosotros usurpad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van usurperen