Vervoeging van ventileren
Onbepaalde wijs (infinitief): ventileren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ventileer
- jij ventileert
- hij/zij/het ventileert
- wij ventileren
- jullie ventileren
- zij ventileren
Indicativo presente
- yo ventilo
- tú ventilas
- él/ella ventila
- nosotros ventilamos
- vosotros ventiláis
- ellos/ellas ventilan
Onvoltooid verleden tijd
- ik ventileerde
- jij ventileerde
- hij/zij/het ventileerde
- wij ventileerden
- jullie ventileerden
- zij ventileerden
Indefinido
- yo ventilé
- tú ventilaste
- él/ella ventiló
- nosotros ventilamos
- vosotros ventilasteis
- ellos/ellas ventilaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geventileerd
- jij hebt geventileerd
- hij/zij/het heeft geventileerd
- wij hebben geventileerd
- jullie hebben geventileerd
- zij hebben geventileerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he ventilado
- tú has ventilado
- él/ella ha ventilado
- nosotros hemos ventilado
- vosotros habéis ventilado
- ellos/ellas han ventilado
Voltooid verleden tijd
- ik had geventileerd
- jij had geventileerd
- hij/zij/het had geventileerd
- wij hadden geventileerd
- jullie hadden geventileerd
- zij hadden geventileerd
Pluscuamperfecto
- yo había ventilado
- tú habías ventilado
- él/ella había ventilado
- nosotros habíamos ventilado
- vosotros habíais ventilado
- ellos/ellas habían ventilado
Toekomende tijd I
- ik zal ventileren
- jij zult ventileren
- hij/zij/het zal ventileren
- wij zullen ventileren
- jullie zullen ventileren
- zij zullen ventileren
Futuro I
- yo ventilaré
- tú ventilarás
- él/ella ventilará
- nosotros ventilaremos
- vosotros ventilaréis
- ellos/ellas ventilarán
Toekomende tijd II
- ik zal geventileerd hebben
- jij zult geventileerd hebben
- hij/zij/het zal geventileerd hebben
- wij zullen geventileerd hebben
- jullie zullen geventileerd hebben
- zij zullen geventileerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré ventilado
- tú habrás ventilado
- él/ella habrá ventilado
- nosotros habremos ventilado
- vosotros habréis ventilado
- ellos/ellas habrán ventilado
Conditionalis I
- ik zou ventileren
- jij zou ventileren
- hij/zij/het zou ventileren
- wij zouden ventileren
- jullie zouden ventileren
- zij zouden ventileren
Condicional
- yo ventilaría
- tú ventilarías
- él/ella ventilaría
- nosotros ventilaríamos
- vosotros ventilaríais
- ellos/ellas ventilarían
Conditionalis II
- ik zou hebben geventileerd
- jij zou hebben geventileerd
- hij/zij/het zou hebben geventileerd
- wij zouden hebben geventileerd
- jullie zouden hebben geventileerd
- zij zouden hebben geventileerd
Condicional perfecto
- yo habría ventilado
- tú habrías ventilado
- él/ella habría ventilado
- nosotros habríamos ventilado
- vosotros habríais ventilado
- ellos/ellas habrían ventilado
Imperatief
- jij ventileer
- jullie ventileert
Imperativo presente
- tú ventila
- vosotros ventilad