Vervoeging van verbaliseren
Onbepaalde wijs (infinitief): verbaliseren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verbaliseer
- jij verbaliseert
- hij/zij/het verbaliseert
- wij verbaliseren
- jullie verbaliseren
- zij verbaliseren
Indicativo presente
- yo multo
- tú multas
- él/ella multa
- nosotros multamos
- vosotros multáis
- ellos/ellas multan
Onvoltooid verleden tijd
- ik verbaliseerde
- jij verbaliseerde
- hij/zij/het verbaliseerde
- wij verbaliseerden
- jullie verbaliseerden
- zij verbaliseerden
Indefinido
- yo multé
- tú multaste
- él/ella multó
- nosotros multamos
- vosotros multasteis
- ellos/ellas multaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geverbaliseerd
- jij hebt geverbaliseerd
- hij/zij/het heeft geverbaliseerd
- wij hebben geverbaliseerd
- jullie hebben geverbaliseerd
- zij hebben geverbaliseerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he multado
- tú has multado
- él/ella ha multado
- nosotros hemos multado
- vosotros habéis multado
- ellos/ellas han multado
Voltooid verleden tijd
- ik had geverbaliseerd
- jij had geverbaliseerd
- hij/zij/het had geverbaliseerd
- wij hadden geverbaliseerd
- jullie hadden geverbaliseerd
- zij hadden geverbaliseerd
Pluscuamperfecto
- yo había multado
- tú habías multado
- él/ella había multado
- nosotros habíamos multado
- vosotros habíais multado
- ellos/ellas habían multado
Toekomende tijd I
- ik zal verbaliseren
- jij zult verbaliseren
- hij/zij/het zal verbaliseren
- wij zullen verbaliseren
- jullie zullen verbaliseren
- zij zullen verbaliseren
Futuro I
- yo multaré
- tú multarás
- él/ella multará
- nosotros multaremos
- vosotros multaréis
- ellos/ellas multarán
Toekomende tijd II
- ik zal geverbaliseerd hebben
- jij zult geverbaliseerd hebben
- hij/zij/het zal geverbaliseerd hebben
- wij zullen geverbaliseerd hebben
- jullie zullen geverbaliseerd hebben
- zij zullen geverbaliseerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré multado
- tú habrás multado
- él/ella habrá multado
- nosotros habremos multado
- vosotros habréis multado
- ellos/ellas habrán multado
Conditionalis I
- ik zou verbaliseren
- jij zou verbaliseren
- hij/zij/het zou verbaliseren
- wij zouden verbaliseren
- jullie zouden verbaliseren
- zij zouden verbaliseren
Condicional
- yo multaría
- tú multarías
- él/ella multaría
- nosotros multaríamos
- vosotros multaríais
- ellos/ellas multarían
Conditionalis II
- ik zou hebben geverbaliseerd
- jij zou hebben geverbaliseerd
- hij/zij/het zou hebben geverbaliseerd
- wij zouden hebben geverbaliseerd
- jullie zouden hebben geverbaliseerd
- zij zouden hebben geverbaliseerd
Condicional perfecto
- yo habría multado
- tú habrías multado
- él/ella habría multado
- nosotros habríamos multado
- vosotros habríais multado
- ellos/ellas habrían multado
Imperatief
- jij verbaliseer
- jullie verbaliseert
Imperativo presente
- tú multa
- vosotros multad