Vervoeging van verhuizen
Onbepaalde wijs (infinitief): verhuizen
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verhuis
- jij verhuist
- hij/zij/het verhuist
- wij verhuizen
- jullie verhuizen
- zij verhuizen
Onvoltooid verleden tijd
- ik verhuisde
- jij verhuisde
- hij/zij/het verhuisde
- wij verhuisden
- jullie verhuisden
- zij verhuisden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verhuisd
- jij hebt verhuisd
- hij/zij/het heeft verhuisd
- wij hebben verhuisd
- jullie hebben verhuisd
- zij hebben verhuisd
Voltooid verleden tijd
- ik had verhuisd
- jij had verhuisd
- hij/zij/het had verhuisd
- wij hadden verhuisd
- jullie hadden verhuisd
- zij hadden verhuisd
Toekomende tijd I
- ik zal verhuizen
- jij zult verhuizen
- hij/zij/het zal verhuizen
- wij zullen verhuizen
- jullie zullen verhuizen
- zij zullen verhuizen
Toekomende tijd II
- ik zal verhuisd hebben
- jij zult verhuisd hebben
- hij/zij/het zal verhuisd hebben
- wij zullen verhuisd hebben
- jullie zullen verhuisd hebben
- zij zullen verhuisd hebben
Conditionalis I
- ik zou verhuizen
- jij zou verhuizen
- hij/zij/het zou verhuizen
- wij zouden verhuizen
- jullie zouden verhuizen
- zij zouden verhuizen
Conditionalis II
- ik zou hebben verhuisd
- jij zou hebben verhuisd
- hij/zij/het zou hebben verhuisd
- wij zouden hebben verhuisd
- jullie zouden hebben verhuisd
- zij zouden hebben verhuisd
Imperatief
- jij verhuis
- jullie verhuist