Vervoeging van verkrachten
Onbepaalde wijs (infinitief): verkrachten
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verkracht
- jij verkracht
- hij/zij/het verkracht
- wij verkrachten
- jullie verkrachten
- zij verkrachten
Indicativo presente
- yo violento
- tú violentas
- él/ella violenta
- nosotros violentamos
- vosotros violentáis
- ellos/ellas violentan
Onvoltooid verleden tijd
- ik verkrachtte
- jij verkrachtte
- hij/zij/het verkrachtte
- wij verkrachtten
- jullie verkrachtten
- zij verkrachtten
Indefinido
- yo violenté
- tú violentaste
- él/ella violentó
- nosotros violentamos
- vosotros violentasteis
- ellos/ellas violentaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verkracht
- jij hebt verkracht
- hij/zij/het heeft verkracht
- wij hebben verkracht
- jullie hebben verkracht
- zij hebben verkracht
Pretérito perfecto compuesto
- yo he violentado
- tú has violentado
- él/ella ha violentado
- nosotros hemos violentado
- vosotros habéis violentado
- ellos/ellas han violentado
Voltooid verleden tijd
- ik had verkracht
- jij had verkracht
- hij/zij/het had verkracht
- wij hadden verkracht
- jullie hadden verkracht
- zij hadden verkracht
Pluscuamperfecto
- yo había violentado
- tú habías violentado
- él/ella había violentado
- nosotros habíamos violentado
- vosotros habíais violentado
- ellos/ellas habían violentado
Toekomende tijd I
- ik zal verkrachten
- jij zult verkrachten
- hij/zij/het zal verkrachten
- wij zullen verkrachten
- jullie zullen verkrachten
- zij zullen verkrachten
Futuro I
- yo violentaré
- tú violentarás
- él/ella violentará
- nosotros violentaremos
- vosotros violentaréis
- ellos/ellas violentarán
Toekomende tijd II
- ik zal verkracht hebben
- jij zult verkracht hebben
- hij/zij/het zal verkracht hebben
- wij zullen verkracht hebben
- jullie zullen verkracht hebben
- zij zullen verkracht hebben
Futuro perfecto
- yo habré violentado
- tú habrás violentado
- él/ella habrá violentado
- nosotros habremos violentado
- vosotros habréis violentado
- ellos/ellas habrán violentado
Conditionalis I
- ik zou verkrachten
- jij zou verkrachten
- hij/zij/het zou verkrachten
- wij zouden verkrachten
- jullie zouden verkrachten
- zij zouden verkrachten
Condicional
- yo violentaría
- tú violentarías
- él/ella violentaría
- nosotros violentaríamos
- vosotros violentaríais
- ellos/ellas violentarían
Conditionalis II
- ik zou hebben verkracht
- jij zou hebben verkracht
- hij/zij/het zou hebben verkracht
- wij zouden hebben verkracht
- jullie zouden hebben verkracht
- zij zouden hebben verkracht
Condicional perfecto
- yo habría violentado
- tú habrías violentado
- él/ella habría violentado
- nosotros habríamos violentado
- vosotros habríais violentado
- ellos/ellas habrían violentado
Imperatief
- jij verkracht
- jullie verkracht
Imperativo presente
- tú violenta
- vosotros violentad