Vervoeging van verkwisten

Onbepaalde wijs (infinitief): verkwisten

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verkwist
  • jij verkwist
  • hij/zij/het verkwist
  • wij verkwisten
  • jullie verkwisten
  • zij verkwisten

Indicativo presente

  • yo prodigo
  • prodigas
  • él/ella prodiga
  • nosotros prodigamos
  • vosotros prodigáis
  • ellos/ellas prodigan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verkwistte
  • jij verkwistte
  • hij/zij/het verkwistte
  • wij verkwistten
  • jullie verkwistten
  • zij verkwistten

Indefinido

  • yo prodigué
  • prodigaste
  • él/ella prodigó
  • nosotros prodigamos
  • vosotros prodigasteis
  • ellos/ellas prodigaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verkwist
  • jij hebt verkwist
  • hij/zij/het heeft verkwist
  • wij hebben verkwist
  • jullie hebben verkwist
  • zij hebben verkwist

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he prodigado
  • has prodigado
  • él/ella ha prodigado
  • nosotros hemos prodigado
  • vosotros habéis prodigado
  • ellos/ellas han prodigado

Voltooid verleden tijd

  • ik had verkwist
  • jij had verkwist
  • hij/zij/het had verkwist
  • wij hadden verkwist
  • jullie hadden verkwist
  • zij hadden verkwist

Pluscuamperfecto

  • yo había prodigado
  • habías prodigado
  • él/ella había prodigado
  • nosotros habíamos prodigado
  • vosotros habíais prodigado
  • ellos/ellas habían prodigado

Toekomende tijd I

  • ik zal verkwisten
  • jij zult verkwisten
  • hij/zij/het zal verkwisten
  • wij zullen verkwisten
  • jullie zullen verkwisten
  • zij zullen verkwisten

Futuro I

  • yo prodigaré
  • prodigarás
  • él/ella prodigará
  • nosotros prodigaremos
  • vosotros prodigaréis
  • ellos/ellas prodigarán

Toekomende tijd II

  • ik zal verkwist hebben
  • jij zult verkwist hebben
  • hij/zij/het zal verkwist hebben
  • wij zullen verkwist hebben
  • jullie zullen verkwist hebben
  • zij zullen verkwist hebben

Futuro perfecto

  • yo habré prodigado
  • habrás prodigado
  • él/ella habrá prodigado
  • nosotros habremos prodigado
  • vosotros habréis prodigado
  • ellos/ellas habrán prodigado

Conditionalis I

  • ik zou verkwisten
  • jij zou verkwisten
  • hij/zij/het zou verkwisten
  • wij zouden verkwisten
  • jullie zouden verkwisten
  • zij zouden verkwisten

Condicional

  • yo prodigaría
  • prodigarías
  • él/ella prodigaría
  • nosotros prodigaríamos
  • vosotros prodigaríais
  • ellos/ellas prodigarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben verkwist
  • jij zou hebben verkwist
  • hij/zij/het zou hebben verkwist
  • wij zouden hebben verkwist
  • jullie zouden hebben verkwist
  • zij zouden hebben verkwist

Condicional perfecto

  • yo habría prodigado
  • habrías prodigado
  • él/ella habría prodigado
  • nosotros habríamos prodigado
  • vosotros habríais prodigado
  • ellos/ellas habrían prodigado

Imperatief

  • jij verkwist
  • jullie verkwist

Imperativo presente

  • prodiga
  • vosotros prodigad